Vrouwen & Brouwen
Stel zelf je verhaal samen.
Ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag met als thema de plaats van de vrouw in de wereld, neem ik u mee in de wereld van de vrouwen die deelnamen aan het brouwproces. Het is in feite het verslag vanaf 1250 tot nu, wat eraan vooraf ging schreef ik al eens eerder in HOPnieuws. U moet dit artikel ook zien als een soort foto-speurtocht, afgezien van de prachtige illustratie van Bières de la Meuse heb ik alle illustraties verwijdert. De afbeeldingen zijn wel benoemd in blauw, zodat je weet wát je moet zoeken. Ga eens op zoek naar de achtergronden van die foto’s, zo kom je hier en daar bij mooie, ontroerende en bijzondere verhalen terecht. Zet je zoekmachine aan het werk en doe je best. Zo maak je er als het ware je eigen verhaal van! Veel leesplezier gewenst. Ariël Meeusen VROUWEN & BROUWEN vanaf 1250

Onlangs riep iemand naar me: „Hée Ollanderke, is ’t waar dà jullie ’t bier naar België brachten en dà jullie de brouwers van Leuven bier leerden brouwen? En nog wel door een vrouw uit Haarlem! Er werkten toch helemaal geen vrouwen in die brouwerijen voeger?” Zo, daar moet je het dan mee doen. Geef daar maar eens het juiste antwoord op. Vooral de metafoor van de klok horen luiden en niet weten waar de klepel hangt, komt dan in je op. Alles verhaspelen we tegenwoordig. Ik zie dat bij sprekers over het thema vrouwen en bier, ook zij weten amper hoe het vroeger werkelijk was, na jaren onderzoek weet ik het amper. In dit verhaal over brouwen en vrouwen een mooi moment om het te hebben over de middeleeuwse vrouw in de bierbranche. Want hier een tip voor iedereen die met vrouwenemancipatie bezig is en met het vrouwenquotum binnen organisaties, lees Winston Churchill er eerst eens op na, want zei hij immers niet: „Hoe verder je terugkijkt, des te beter je vooruit kunt zien.” Wat een visie, wat een wijsheid, want zo is het maar net. Wie zijn geschiedenis kent, kent zijn toekomst. Soms moet je naar wijze mannen én vrouwen luisteren. Nog niet zo heel lang geleden vertelde ik u al het verhaal over het ontstaan van de begijnen binnen de Vlaamse middeleeuwse samenleving. Die was in werkelijkheid anders dan enkel het verhaal over kwezelige types waarvoor ze nu - in retrospectief - versleten worden, dat had vooral te maken met een ommezwaai binnen de begijnencultuur en nog veel meer met het veranderen van arbeidsprocessen. In eerste instantie waren ze veel zelfstandiger en grepen ze hun kansen binnen het arbeidsproces met beide handen aan. Hierdoor werden ze behendige spinsters en lakenweefsters, deden de was, maakten de mooiste kanten kragen en handschoenen; borduren en kantklossen – fijn naaldwerk zoals het genoemd werd – konden mannen sowieso niet. Vrouwen hebben geduld, ze hebben de tijd. Ze traden echter niet teveel op de voorgrond omdat ze anders de lokale ambachten voor de voeten zouden lopen en juist dáár lag feitelijk de macht op zeker moment. Hoewel, steden en machthebbers stimuleerden het stichten van een begijnhof juist, want de begijnen kwamen niet enkel tegemoet aan economische zeer zeker en vooral aan sociale noden. Ze gaven onderwijs en verzorgden zieken en armen. Daar hadden anderen binnen de drukke middeleeuwse samenleving immers helemaal geen tijd voor. Bovendien vormden ze een welkome arbeidsreserve voor de textielindustrie in haar hoogdagen – oneerbiedig gezegd waren ze vooral goedkope handjes. Tegen 1350 telden de Lage Landen zowat driehonderd begijnhoven, het grootste was het Groot Begijnhof te Mechelen voorzien van een eigen brouwerij voor de zieken in de infirmerie. Zo waren er meer, maar op meer bescheiden voet in o.a. Dendermonde, Hasselt, Gent, Leuven, Lier en Oudenaarde… Tussen 1205 en 1278 namen de twee elkaar opvolgende gravinnen Johanna en Margaretha van Constantinopel initiatieven tot het oprichten ervan en financierden begijnhoven in een periode van vrede en voorspoed. Zij verleenden ook steun aan de lagere klasse, die door begijnen op weg geholpen moesten worden. We komen dit duo straks nog tegen. Met de toenemende populariteit van de beweging, nam echter ook de argwaan toe – zeker toen de begijnen zich ook gingen toeleggen op intellectuele domeinen als bijbelstudie en mysticisme. Zij gaven een eerste aanzet tot het zogenaamde Gemene Leven, later beter bekend als de Moderne Devotie. Ze kregen zelfs navolging bij mannen, die zich begaarden noemden. Ik hoef hier eigenlijk niet te herhalen, dat de begijnen ook bier brouwden in de middeleeuwen. Dat staat als een paal boven water. Straffe Madammen toen Hoe stond het met die andere, minder vrijgevochten vrouwen in de bierbranche? Marjolein van Dekken schreef er haar dissertatie over met als titel Brouwen, Branden en Bedienen. Het ging over de werkende vrouwen in de dranknijverheid tussen 1500 en 1800. 'Toen waren de middeleeuwen toch al voorbij', hoor ik u denken en dat klopt. Toch is haar wat droge opsomming over wat vrouwen toen allemaal voor elkaar konden brengen, zeker de moeite waard. Zelf schreef ik al eens over de invloed van vrouwen binnen het brouwersambacht te Lier en die was niet gering kan ik u vertellen en dat tijdsframe speelde zich ook niet af in de middeleeuwen [brouwambacht opgericht op 3 december 1685 en beëindigd in 1791 toen de Franse Revolutionairen er de tent overnamen]. Voor veel mensen eindigen de middeleeuwen juist op dát moment, vandaar dat we het vaak aanduiden als Ancienne Régime. Ook was er natuurlijk de Vlaamse drankonderzoeker Raymond van Uytven die in zijn boek de Geschiedenis van de Dorst ook weer - heel droog en zonder veel verbeeldingskracht - vrouwen binnen het brouwersambacht aanstipte. De schrijver schiet als een schicht door heel de Nederlanden en de tijd heen, maar de vermenging met wijn en andere dranken maken de plaats van bier in zijn context vooral wetenschappelijk en niet gespeend van veel lokale en individuele achtergronden. Vooral Andrea Bardyn schreef levendig over de vrouwen in de middeleeuwse samenleving. Vandaar dat ik vanaf hier vooral aan háár hand wil meelopen, want zij schrijft heel zinnige dingen over de positie van de vrouw in het brouwwezen in de middeleeuwen. Afbeelding Begijnen en brouwen. Wáren die middeleeuwse vrouwen wel van die passieve wezens die zich enkel om hun kroost bekommerden, hun echtgenoot tevreden moesten stellen en voor de rest: laissez-de-affaire, de boel de boel lieten? Zich als het ware nergens iets van aantrokken. Nou ja, op Jeanne d’Arc [1412-1431] na dan, die kon zich redelijk profileren, al koste het haar het leven en werd ze door de hoge heren, van een soort inquisitie, figuurlijk genaaid en letterlijk terechtgesteld. Natuurlijk komt er hier en daar een sterke vrouw in beeld, maar dan toch vooral om een (haar) man, haar stad of haar land te dienen. Denk hierbij maar eens aan de Haarlemse brouwersdochter en leidster van de vrouwelijke stadsguerrilla, Kenau Simonsdochter Hasselaer [1526-1589], die de eer van haar vorst (Willem van Oranje en van haar, door de Spaanse troepen belegerde, stad Haarlem wilde redden met haar vrouwenguerrillaleger, ruim een eeuw ná de moedige Jeanne. Ook Ruth Beyerlinck was zo’n zelfstandige vrouw. Als vrouw van een raadsman van de stad Antwerpen beheerde Ruth tijdens de dienstreizen van haar man de bezittingen van het gezin. Ze verhuurde en verkocht huizen, inde de inkomsten uit renten en sloot contracten af. Ook Jeanne Rivière de vrouw van ’s werelds grootste drukker en uitgever Christoffel Plantijn, runde haar gezin geheel zelfstandig, zowel als het bedrijf, tijdens de vele reizen die Christoffel moest ondernemen richting Parijs, Frankfurt en Leiden. Twee andere volledig vergeten sterke vrouwen moeten de twee dochters van Boudewijn nummer negen zijn geweest, hij beter bekend als Keizer van Constantinopel en roekeloos imitator van Lodewijk de Heilige, zij Johanna en Margareta van Constantinopel, die de zware taak als gravin van Vlaanderen en Henegouwen vervulden, en wat te denken van Maria – Duchesse – de Bourgogne? De dochter van Karel de Stoute die een heel rijk moest bestieren. Met ander woorden: vrouwen speelden weldegelijk een belangrijke rol, maar werden door heldhaftige en over-geromantiseerde krijgsverhalen over en door mannen altijd naar de achtergrond verdreven. Afbeelding Margaretha en Johanna op de Markt te St.-Niklaas Naar aanleiding van de viering van 800 jaar Sint-Niklaas in 2017, gaf Kunst in de Stad kunstenaar Frans Heirbaut de opdracht om de stichtende gravinnen te vereeuwigen op de Grote Markt van Sint-Niklaas. Johanna van Constantinopel, kreeg in 1217 de vraag tot de oprichting van een nieuwe parochie, dat ze inwilligde. In 1241 maakt zij van Sint-Niklaas zelfs het bestuurlijk centrum van het Land van Waas. Haar zus, gravin Margaretha, deed vervolgens de schenking van gronden waaronder het marktplein waarop ze nu als schimmen (skeletten) van de middeleeuwen staan afgebeeld. Het getuigd zelfs anno de 21ste eeuw niet van veel eerbied voor beide vrouwen. Terwijl ze dat in mijn ogen juist verdienen. De kunstenaar geeft er zelf de volgende draai aan: 'Het is een bewuste keuze waarmee middeleeuwse motieven en moraliserende thema’s aan bod komen zoals de sterfelijkheid van de mens, de dood die altijd erg nabij is (memento mori). Met hun elegante houding en gebaren lijken de gravinnen de dodendans (danse macabre) uit te voeren. Het motief van de ijdelheid (vanitas) komt tot uiting in het centrale spiegeltje. De gravinnen maken een selfie. Daarmee krijgt de beeldengroep een universeel karakter dat heden en verleden verbindt'. Het zal wel… De ware geschiedenis van Johanna en Margareta kennende, derfden beiden juist de vanitas en waren ze wars van machtsvertoon en zeer sociaal aangelegd (hoogstwaarschijnlijk veroorzaakte door wat beiden in hun jonge leven hadden meegemaakt en hadden moeten doorstaan). Vanitas – ijdelheid – was juist waar elke prediker in de middeleeuwen voor waarschuwde en het was juist vanwege die vanitas dat menig vrouw op de korrel werd genomen tijdens het prediken. Ze zullen zeker Johanna en Margareta nooit hebben aangevallen, beiden waren immers mecenassen voor de clerus op elk gebied (het oprichten van kloosters, abdijen en het stimuleren van de eredienst waar dat maar kon). Meest functioneerde de middeleeuwse vrouw in een soort ondergeschikte wat mistige rol die hen door de man was toebedeeld, want die was immers de baas en gedroeg zich als zodanig. We leven immers in de tijd van de ridders, boeren burgers en buitenlui. Was je het niet met ze mee eens? Twee keuzes: je kon begijn worden en als je meer in religieuze zaken geïnteresseerd was, ook nog altijd non. Onderschat daarnaast geweld en de intimiderende seksuele excessen als verkrachting en aanranding niet. Zelfs gravin Margaretha kon daarover meepraten, zegt men. In de steekgelaten op zeer jonge leeftijd door beide ouders (die ze in feite niet gekend heeft omdat beiden op pad waren naar het Heilig Land), die moesten zo nodig op kruistocht, vergreep de aan haar, door de Franse koning, toegewezen tutor Burchard van Avesnes, die dertig jaar ouder was, zich aan haar op slechts 10 jarige leeftijd (respect voor vrouwen was ook bij de adel niet evident). Een gedwongen huwelijk tot gevolg en van de kinderen die ten tijde van de relatie verwekt werden, bleven er twee in leven, Jan en Boudewijn die, toen Margaretha’s eer eenmaal hersteld was en gravin van Vlaanderen werd, en weer bij zinnen was gekomen, samen met hun vader bijna een decennium wegkwijnden in het cachot. Het trauma dat ze had opgelopen beschadigde Margaretha zodanig dat ze voor de rest van haar bestaan door het leven ging als Swarte Margriete. De officiële versie van deze sage is veel genuanceerder en van een gedwongen huwelijk was al helemaal geen sprake, er was een groot huwelijksfeest en de genodigden konden de huwelijksnacht, zoals toentertijd gewoonlijk, live meemaken in de slaapkamer. Haar tweede huwelijk, want ze scheidde op aandringen van haar zus Johanna inderdaad van Burchard, was strategisch. Niet meer niet minder. Het eerste kwam achteraf gezien gewoon wat slechter uit voor de goegemeente en met name voor zus Johanna die bang was veel last te krijgen van Burchard en zijn ambities en het moest zo snel mogelijk ontbonden worden en dan krijg je achteraf vreemde verhalen. Laten we het erop houden dat Margaretha in al haar naïeve onschuld – ze keek immers enorm op tegen de veel oudere maar imposante en charmante Burchard van Avesnes als ridder- en vaderfiguur – op veel te jonge leeftijd feitelijk geslachtofferd werd door de Vlaamse adel en de Franse koning en dat haar zus haar uit die situatie redde. Gedwongen en gearrangeerde (strategische) huwelijken waren in de hoogste kringen aan de orde van de dag; huwelijkspolitiek zorgde immers voor meer macht, het voortbestaan van de dynastie, of dan toch zeker meer geld en goederen (bezit), zo hield je de boel als familie lekker bij elkaar. Volgens Andrea Bardyn is het clichébeeld - in een door mannen gedomineerde maatschappij - dat de donkere middeleeuwen ook de donkerste periode voor vrouwen was. Vrouwen zouden niets anders dan passieve wezens zijn, die niets konden en totaal onderworpen waren aan de man. Dat beeld doet echter weinig recht aan de werkelijkheid. Hoewel er in de middeleeuwse samenleving veel hindernissen te nemen waren voor de vrouw, omdat de maatschappij door en door patriarchaal was en niet of nauwelijks matriarchaal. Hoewel het ook een gemeenschap was die werd bevolkt werd door machtige vorstinnen en gravinnen of hertoginnen, productieve kunstenaressen, ondernemende ambachtsvrouwen en invloedrijke kluizenaressen (die bij eenieder over een voornaam aanzien beschikten). Ze traden echter veel minder op de voorgrond die vrouwen, ze waren bescheiden en op hun hoede, waardoor ze wat onzichtbaar waren binnen die dominante mannenmaatschappij. Het waren juist vooral de calvinisten/protestanten in de noordelijke Lage Landen die hun vrouwen zo klein mogelijk hielden. In het zuiden grepen de vrouwen juist meer hun kansen dan in welke andere middeleeuwse regio. De rijkdom van Vlaamse en Brabantse steden was te danken aan mannen met sterke vrouwen achter zich, de gravinnen en hertoginnen werden dan ook meestal bij naam vernoemt. Dat er een strikte of striktere scheiding was tussen man en vrouw kwam vooral voort uit het kerkelijke idee van de vrouw als verleidster, met Eva als grootste voorbeeld. Vandaar dat er gescheiden ter kerke werd gegaan, wat nu in streng Calvinistische kringen in Holland nog altijd tot de gewoonte behoort (net als in de synagoge en de moskee trouwens, maar dit terzijde). Maar ook rondtrekkende predikers konden er wat van hoor. Op de pleinen werden de mooie vrouwen uit het publiek gepikt en dan vilein gefileerd tot op hun kleine teen. Religie, magie en wetenschap leken vloeibaar, ze stroomden constant door elkaar heen en in elkaar over. Hoewel alles natuurlijk in het teken stond van de eeuwigheid: met het leven na de dood, het hiernamaals, als veelbelovende bestemming. Zelfs de graven en gravinnen kregen het toch meestal voor elkaar – al waren ze constant op reis – om toch minimaal twee keer per dag naar de mis te gaan. Er was op één of andere manier toch altijd die zoektocht naar het hogere: de schepper, god de vader. Ooggetuigen Buitenlanders die onze contreien aandeden, berichtten vaak enigszins verbaasd over de in hun ogen extreem actieve en geëmancipeerde vrouwen. Zo schreef de in Antwerpen woonachtige Italiaanse koopman en geschiedschrijver Lodovico Guicciardini eind 16e eeuw hoe hij had gezien dat vrouwen in de Zuid-Nederlandse steden zich niet alleen om het huishouden bekommerden, maar ook naarstig mannenaangelegenheden bedreven, zoals handeldrijven, en zich vrij in de stad konden bewegen om allerlei zaken te regelen en af te handelen, contracten te sluiten, noem maar op. Ze werkten in tijden van veldslagen en oorlogen als marketentsters (exploiteerden een soort mobiele bars en verschaften daar indien nodig nog wat extra services bij) en waren ook op de jaarmarkten de beste verkoopsters. Het was hun talent, vanwege de plek die ze toegewezen hadden gekregen zo halverwege de 13e eeuw. Je moest toch wat, om vooruit te komen. Denk hierbij alleen maar eens aan de moeder van Peter Paul Rubens, de grootste Antwerpenaar ooit, die moederziel alleen op de puinhopen die haar man haar had achtergelaten, de jonge Peter Paul vanuit Keulen naar Antwerpen loodste en er als een soort promotor zijn internationale kunstenaarscarrière voorbereide. Of aan de zeer actieve dochters van Christoffel Plantijn [Marguerite, Martine, Catharine, Madeleine en Henriëtte] die zelf boekwinkels exploiteerden en de kantenkragen-business van hun vader voortzetten en later samen met hun echtgenoten de drukkerijen in Antwerpen en Leiden. Plantijn zei over zijn dochters: 'De vier oudsten heb ik van jongs af aan goed leren lezen en schrijven, zodat ze vanaf de leeftijd van vier of vijf tot ongeveer hun twaalf jaar konden helpen met het nalezen van drukproeven in gelijk welk alfabet of gelijk welke taal'. Best bijzonder. Afbeelding Portret van Martine Plantijn door Peter Paul Rubens, 1633 Een tijd- en landgenoot van Guicciardini, kardinaal Luigi d’Aragona, bezocht in diezelfde zestiende eeuw een groot aantal Europese landen. In zijn gevolg bevond zich Antonio de Beatis, die als verslaggever meereisde. De Italiaan beschreef de Noord- en Zuid-Nederlandse herbergen als de beste van heel Europa. Hier trof hij de mooiste meubels, het beste bier en de meest zelfstandige en gastvrije vrouwen aan. De Beatis schreef dat vooral de herbergiersters in het Zuiden te prijzen waren. Ze runden de herbergen en verrichtten alle voorkomende werkzaamheden, al dan niet in samen- werking met hun echtgenoten. De herbergiersters en hun dienstmeiden namen soms zelfs de tijd om even bij de gasten aan tafel te gaan zitten om een praatje te maken, wat door het Italiaans bezoek als erg prettig werd ervaren. Daarnaast waren ze een toonbeeld van netheid die Vlaamse vrouwen. De Beatis vond de vrouwen in de Zuidelijke-Nederlanden even bedrijvig als mannen [zijn], of het nu gaat om inkopen doen op pleinen, uitventen van waren, dan wel het uitoefenen van welk ambacht ook. Dit soort omschrijvingen tonen aan, dat de economische activiteit van vrouwen in de ogen van de Italiaan bijzonder waren en dat ze dus in meerdere ambachten actief waren, andere jobs deden zeg maar. Al kan de indruk gewekt worden dat man en vrouw feitelijk gelijk waren – wat de Beatis zijn lezers maar al te graag voorspiegelde – was dit zeker níet het geval. Eén ding staat als een paal boven water: Vrouwen werden tijdens de middeleeuwen steeds meer uit de corporatieve economie gestoten en konden enkel nog zelfstandig werken in slecht betaalde beroepen, (meest) buiten de ambachtsgilden om, of met volledige toestemming van hun man. Uitzondering voor wat brouwen betreft was de stad Lier, waar vrouwen volop brouwden en zelfs eigen brouwerijen bezaten. Huwelijkspolitiek Waarom waren zowel Guicciardini als d’Aragona, in casu de Beatis, zo verbaasd? Waarom waren de vrouwen toch zo opvallend aanwezig in hun reportages? Simpel, de Lage Landen waren beter georganiseerd dan elders in Europa het geval was - zeker in Zuid-Europa - en daarin paste een ietwat aangepast vrouwbeeld. Dat van de idealisering alla Maria, het ultieme maagdelijke vrouwbeeld uit de kerkelijke geschiedenis, een mooier voorbeeld bestond gewoonweg niet, dit in tegenstelling tot het zojuist afgeschilderde Eva-model. Al die andere vrouwen in de kerkboeken waren gewoonweg verleidsters, daar moest je ver van weg blijven. Maar de pure (onderdanige) vrouwen…, die beheersten namelijk de organisatie van het huishouden waardoor de man en echtgenoot kon excelleren in waar hij goed in was (al dan niet betaald en ook díe fun-factor in het mannenleven mogen we hierbij niet vergeten, in het ambachtshuis, als rederijker, in het schuttersgilde, of in de kroeg; die dienst deed als middeleeuwse man-cave, of in het andere alternatief: de badstove, waar de gastvrouwen de maaltijd en zichzelf opdienden in de tobbe, met als afsluiting een happy ending (het zou een hele mooie markt geweest zijn voor het biermerk Libidus 'happy ending beer'). Met daarnaast een gewoonterecht wat de vrouwen zich hadden aangemeten door de eeuwen heen en de intense commercialisering. Wat was immers het geval? Hier in Noordwest-Europa hield men er een ander soort moraal op na. Zeker wat het huwelijkspatroon betreft. Dit 'systeem' zou tot voorbeeld dienen voor alle toekomstige generaties en feitelijk de hoeksteen vormen voor de Westerse samenleving. Wat verklaart nu die verbazing van Guicciardini en de Beatis waarover ik het had. Waarom waren vrouwen hier op zo’n opvallende manier aanwezig in het publieke leven? Het antwoord ligt in de combinatie van drie huwelijkskarakteristieken in onze contreien: 1. Rond het begin van de 14e eeuw ontstond in Vlaanderen en Brabant, evenals in enkele andere gebieden in Noord-Europa, een huwelijksmoraal die uiteindelijk kenmerkend zou worden voor de Westerse samenleving zoals we die nu nog kennen. 2. Mensen trouwden op redelijk late leeftijd – rond vijfentwintig jaar – en huwden een partner van bijna gelijke leeftijd. 3. Ze woonden samen in wat we nu het traditionele kerngezin noemen, met een vader, moeder en enkele kinderen, waardoor de banden met de bredere familie relatief zwak werden. Zeker als je dit spiegelt aan de eeuwen ervoor als er werkelijk in clans (in stammen) bij elkaar werd geleefd. Wie weduwe of weduwnaar werd, hertrouwde tevens vrij snel. Was je het thuis als jong meisje beu, trouwde je ook zo snel mogelijk om aan het keurslijf van papa en mama te kunnen ontsnappen. Jongens waren bij 12 jaar volwassen later bij 15, meisjes/vrouwen bij 12, later pas bij 25 jaar. Daarnaast huwden velen gewoonweg niet: waarschijnlijk bleef zowat 10 tot 20 procent van de vrouwen ongehuwd. Een dergelijk huwelijkspatroon was de Zuid-Europeanen volledig vreemd. Die trouwden veelal op jonge leeftijd, en er was vaak een groter leeftijdsverschil tussen beide partners. Er was bovendien nog vaak sprake van clanvorming, zodoende woonden verschillende gezinnen uit dezelfde familie onder één dak. Een dergelijk huwelijkspatroon als in de Lage Landen kon ontstaan dankzij het uitzonderlijk egalitaire erfrecht en de intense commercialisering van de samenleving. Zo kenden we een gewoonterecht waarin zowel zonen als dochters gelijke erfrechten hadden (met uitzondering van leengoederen bij adellijke families, want de leengoederen konden altijd opgeeist worden of bij het eind van een dynastie overgedragen worden aan één of andere vorst die aanspraak kon maken op de titel en de daarbij behorende goederen). Dat zoiets hier - puur vanwege het vroege kapitalisme - kon ontstaan, was zonder meer bijzonder. In Zuid-Europa hadden dochters helemaal geen erfrechten: ze kregen de bruidsschat mee en daarmee was de kous af. Het lijkt de prehistorie wel waar vererving ook altijd meespeelde en dochters feitelijk handelswaar waren… Afbeelding Sint-Niklaas geeft de bruidsschat aan drie arme meisjes, opdat (ook) zij kunnen huwen [ca. 1437] Er is nog iets met die bruidsschat wat velen niet weten. Kwam je uit een welgestelde familie en trad je het klooster in om je leven aan god te wijden, ontving je na verloop van tijd – aan het eind van je opleiding als novice – de maagdenwijding (het ritueel waar de non zich definitief volledig aan god geeft en een gouden kroon op het hoofd werd gezet). Je vader en moeder of een rijk familielid betaalde dan de 'dote' of bruidsschat aan het klooster waar je definitief als non intrad. In de zogenaamde spiegelsteden Lier en Haarlem was het dochters zelfs toegestaan om de brouwerij van één der ouders over te nemen, te erven en voort te zetten, uit te breiden en te moderniseren. Het was één van de weinige uitzonderingen voor wat het brouwersambacht in de Lage Landen betreft. Men probeerde de vrouw werkelijk te weren uit de ambachten, dat gaf alleen maar gedoe dacht men. In het ambacht van de herbergiers was er ook een uitzondering voor de vrouw, het kende zelfs een extra regeling. Als de herbergier (eigenaar-kastelein) zich vooral bezighield met handel of vooral met het bijeenbrengen van marktpartijen, verliet hij vrijwillig het herbergierambacht en sloot zich aan bij het ambacht der makelaars; wat ook nog eens meer aanzien gaf, omdat het tussen gilde en ambacht hing. Zijn vrouw mocht dan eventueel zijn plaats bij de herbergiers innemen of mocht een representant de familie vertegenwoordigen binnen het herbergiersambacht. In aanloop naar de 14e eeuw concentreerde de gemeenschap zich steeds meer op ambachtelijke productie en handel. De organisatie van het huishouden, van het kerngezin, was perfect toegerust om aan de uitdagingen van het prekapitalisme mee te werken door er volop aan deel te nemen. De hele samenleving commercialiseerde, waardoor niet enkel de welvaart groeide maar ook de bevolking. Waar welvaart binnenstroomt, zo ook het bier. In sommige steden verdubbelde en zelfs verdrievoudigde het aantal leden van de brouwersambacht. De business verliep voorspoedig, want iedereen dronk bier en er kwamen steeds meer mensen bij. De koopkracht van sommige bevolkingsgroepen steeg werkelijk explosief; adel, clerus en kooplui stonden vooraan. Met het gezin als hoeksteen van de samenleving (zoals veel politiek- en godsdienst gebonden partijen dat nu nog zo graag willen zien), georganiseerd in wat ook wel de 'gezinseconomie' wordt genoemd. Al wie oud genoeg was, werkte mee om het huishouden economisch rendabel te houden en tegelijkertijd de maatschappelijke positie te verbeteren, van de welvaart te profiteren. Dat gold ook voor de vrouwelijke gezinsleden: echtgenotes bestierden het huishouden, beheerden de huishoudportemonnee, werkten mee in het gezinsbedrijf en hadden soms zelfs een eigen handeltje of een eigen zaak (winkeltje of wat daar voor door kon gaan), ook manifesteerden ze zich vaak als heel handige marktverkoopsters. Waarbij weduwen na de dood van hun echtgenoot in hun eentje diens zaak succesvol voortzetten, het illustreert dat heel wat vrouwen de nodige vaardigheden onder de knie hadden. Opgedaan in de praktijk binnen de gezinsbusiness. Opleiden Omwille van de belangrijke rol die vrouwen in het gezinsbedrijf innamen, kregen de dochters van stedelingen, net zoals hun broers, een grondige basisopleiding: tot de leeftijd van veertien jaar volgden jongens en meisjes een gelijkwaardig soort basisonderwijs, vaak zelfs in dezelfde scholen; voor alle duidelijkheid, dit onderwijs was natuurlijk niet weggelegd voor de onderlagen van de bevolking en op het platteland was ook nauwelijks scholing [daar hielden de plaatselijke pastoors de bevolking liefst zo dom mogelijk]. Kinderen leerden lezen, schrijven en rekenen. Het zijn echter enkel de jongens die daarna toegang kregen tot de Latijnse scholen, om zich zo voor te kunnen bereidden op een eventuele universitaire studie, die zich vervolgens vaak in het buitenland afspeelde. Elders in middeleeuws Europa hadden meisjes veel minder en meestal helemaal geen toegang tot onderwijs. Ook hierover waren de buitenlandse bezoekers weer menigmaal verbaasd. De eruditie van de meisjes was zonder precedent, al was een meer gespecialiseerde opleiding zelden voor ze weggelegd. Meisjes kregen ook zelden of nooit aansluiting bij een professionele opleiding: waar jongens uit de reguliere ambachtsmilieus in de leer gingen bij een ambachtsmeester, was dat er voor meisjes niet bij, die gingen op hun veertiende simpelweg uit werken. Willekeurig waar, meestal in de huishouding, kregen ze meestal simpele baantjes toebedeeld; zo kwam je nooit verder in het leven, mits je meedogenloos ambitieus was of ultra slim. Hoewel, sommige ambachten zoals de Brusselse schilders en glazeniers, of de Gentse borduurwerkers, lieten wél meisjes toe als leerling. Uitzonderlijk. Kwam je als jongen in de leer, dan kon een opleiding soms vrij lang duren, want je kon groeien van leerling via gezel tot patroon of meester. De weg er naartoe varieerde per ambacht en in tijd. Hoe complexer het beroep/ambacht hoe langer de opleiding tot meester, vrouwen bleven tot diep in de 19e eeuw van een beroepsopleiding buitengesloten. We kunnen ervan uitgaan dat de woorden feminisme, emancipatie en bewegingsvrijheid bij de middeleeuwse vrouw nog uitgevonden moest worden. Die vragen kun je je trouwens algemeen blijven stellen tot aan de jaren zestig van de 20e eeuw, want tot die tijd werden vrouwen niet écht serieus genomen. Werken deden ze wel, onderwezen werden ze ook, maar zodra er getrouwd werd of zodra er een kind geboren werd vervielen er toch een heleboel vrouwenrechten, zoals een baan. Wie herinnert zich nog dat het binnen het rooms-katholieke onderwijs tot diep in de jaren 1990 feitelijk verboden was om als lesgeefster ongehuwd samen te wonen op hetzelfde adres als je partner? Was je in de middeleeuwen eenmaal getrouwd en voorzien van een bepaalde sociale status, waren de beperkingen wonderwel juist een stuk minder strikt. Tegelijkertijd bood het ook kansen om zelfstandig deel te nemen aan het leven van alledag, zoals blijkt bij weduwen en bij vrouwen die de zaak met hun man deelden (waardoor ze toch op één of andere manier bedreven raakten in een bepaald vorm van werk/arbeid). Ook algemeen geldende laatmiddeleeuwse stadsrechten verschaften de vrouw meer vrijheden dan het vroegmiddeleeuwse gewoonterecht op het platteland. Eén wetregel gold echter altijd en overal: 'den man es heere ende meester van sijnen huyse'. Zodra een vrouw trouwde, werd ze feitelijk recht onbekwaam en stond ze onder voogdij van haar echtgenoot, en werd zo vanzelf ondergeschikt aan haar partner. Het wil zeggen dat haar man alle bezittingen van het echtpaar in beheer had, zelfs de goederen die ze als bruidsschat had ingebracht. Haar bezittingen kon hij echter niet zonder haar goedkeuring beheren, noch verkopen. Weliswaar stonden gehuwde vrouwen (tot 1956 nog!) onder de voogdij (momboordij) van hun echtgenoot, maar als hij zonder haar toestemming aan haar bezit zat, kon ze hem daarvoor nog tot diep in de 15e eeuw voor de rechter slepen. Afbeelding Portret van Margariet van Ruuslede en haar man, samen runden ze een wisselkantoor in Antwerpen waarvan Margariet het dagelijks bestuur voor haar rekening nam. Een kleine voetnoot voor wat betreft het opleiden van meisjes of vrouwen in de middeleeuwen, is hier zeker op z’n plaats. Adellijke meisjes werden vaak opgevangen door nonnen – papa en mama hadden even geen tijd, of de meisjes moesten geprepareerd worden op een hoogstaand leven – want zo ontvingen ze hun eerste onderwijs van de nonnen, waar ze naast Latijn ook vaak ook Grieks en Hebreeuws leerden. Hier kan best gesteld worden dat ze heus zo dom niet waren die meisjes. 'De vrijheid van de vijftiende-eeuwse vrouw was groter dan je zou denken', kopte dagblad Trouw eind 2019. Was het maar waar dacht ik. Uit recent onderzoek in laatmiddeleeuwse stadsarchieven was naar voor gekomen, dat de vrouw tijdens de late middeleeuwen toch allerlei verworvenheden naar zich toe kon trekken en ze vrij sterke rechten bezat in duistere tijden van heksenverbrandingen, economische en beroepsmatige uitsluiting. De middeleeuwen, dát waren nog eens duistere tijden!, zo luid het algemene adagium. En dan vooral voor vrouwen, die er als erfgenamen van Eva immers voortdurend op uit waren de man te verleiden en vervolgens ten gronde te richten, zo waarschuwde rond 1530 de schrijver van 'Dat bedroch der vrouwen'. Vandaar dus dat de man in huis de broek aan moest hebben én houden. Toegegeven, er waren ook dames met macht: gravinnen Margareta en Johanna van Constantinopel en Maria van Bourgondië, al waren die vaak tweede keus, bij gebrek aan mannelijke troonopvolgers. Ook op religieus gebied hebben enkele middeleeuwse vrouwen geschiedenis geschreven, zoals Hadewych van Antwerpen of Lidwina van Schiedam en Hildegard von Bingen niet te vergeten. Maar hoe zat het met de macht en de rechten van de gewone, onbekende poortervrouw? Had zij nog een vinger in de schrale pap, waarin ze, zo wil het beeld, de hele dag thuis moeizaam stond te roeren? Had zij wat te willen als het op trouwen of seks aankwam of moest ze alles maar lijdzaam ondergaan? Kon ze een eigen inkomen vergaren? Hoe zag de middeleeuwse 'wijvenwereld' er werkelijk uit? Coopwijf Net als mijn onderzoek naar de positie van de vrouw in de middeleeuwen, heeft een vijftal jonge, enthousiaste historici van de Leuvense universiteit zich – natuurlijk veel uitgebreider dan ik – op de laatmiddeleeuwse stadsarchieven van het voormalige hertogdom Brabant gestort. Aan de hand van een schat aan keuren, ordonnanties, gerechtelijke uitspraken, contracten en testamenten wordt uitgeplozen hoe het tussen 1350 en 1550 stond met de feitelijke rechten van de inwoonsters van steden als Brussel, Antwerpen, Luik, Breda en ’s-Hertogenbosch. En daarbij jagen de onderzoekers op lichte toon menig cliché over de kling. Zo begonnen de echt duistere tijden van heksenvervolging en economische uitsluiting pas ná de middeleeuwen, in de roerige 16e eeuw; in de relatief rustige 15e blijken er in Brabant heel wat stadsvrouwen vlijtig en vrijelijk aan de weg te hebben getimmerd als coopwijf, geldschieter en ambachtsvrouw, soms zelfs als ambachtsmeesteres. Rechteloos waren ze dus zeker niet: zo werden erfenissen indertijd nog gelijkelijk verdeeld onder zonen en dochters. Meer rechten hadden ongetrouwde vrouwen en weduwes; zij konden bijna overal zelfstandig zaken doen, zoals blijkt uit het levensverhaal van de Antwerpse Janne Schuts, een ongehuwde moeder die zich van dienstmeisje opwerkte tot geslaagd zakenvrouw. Ook het huwelijksrecht was veel minder vrouwonvriendelijk dan tegenwoordig vaak wordt gedacht. Kind-huwelijken kwamen hoogstens voor onder de adel; gewone mensen trouwden doorgaans boven hun 20e - in Brussel moest je er in 1445 zelfs minimaal 28 voor zijn. Gehokt werd er zeker en volop, met name als er niets te vererven viel. En als ouders dwarslagen bij de partnerkeuze van hun dochter, kon ze hen voor een voldongen feit stellen met een schaking; want had de eerste graaf van Vlaanderen Boudewijn I zijn vrouw Judith – dochter van de Franse koning Karel de Kale – immers ook niet geschaakt? Rolmodellen bestonden toen ook al! Mits ze volwassen was en het inderdaad met haar instemming was gebeurd, was er bij zo’n ontvoering geen vuiltje aan de lucht, want een verkrachter liep het risico dat zijn hoofd eraf gezaagd werd op een houten plank. Mocht een echtgenoot impotent blijken of zich schuldig maken aan publiekelijk overspel, geweld of spilzucht, dan was een scheiding van tafel en bed een optie; wel verbood de kerkelijke leer een tweede huwelijk. Zo wérd je vanzelf wel tot samenwonen gedwongen, al had het een wat illegale bijklank. Afbeelding In Hans Memlings werk zien we een dame die voldoet aan het typische schoonheidsideaal van de 15e eeuw. Uiteraard leefden niet alle stadse vrouwen deugdzaam, hoewel het aandeel van 'quade wijven' in de middeleeuwse misdaadstatistieken opvallend bescheiden is. Ze werden hoofdzakelijk veroordeeld voor diefstal, vechtpartijen, overspel en gescheld en bedreiging, dit laatste vooral als het de openbare orde en andermans reputatie in gevaar bracht. De straf bestond meestal uit een geldboete, een schandstraf (zoals een rood lapje op je kleren naaien voor overspel) of een bedevaart, iets verder dan een rondje rond de kerk; lijfstraffen werden meestal pas opgelegd in geval van persistente recidive. In de late middeleeuwen was prostitutie weliswaar zondig, maar niet strafbaar zolang het vanuit die fameuze christelijke – haast charitatieve – vrije wil gebeurde, in buurten en badhuizen - kwade badstoven - die het stadbestuur daartoe gedoogde. Sterker nog, er zijn bewijzen gevonden dat het Amsterdamse stadsbestuur bijvoorbeeld een aantal lichtekooien of kwade badstoven hielp exploiteren. Evenals wat plaatselijke kerken die maar al te graag actief meewerkten aan het 'ontlasten' van de man door een soort van georganiseerd prostitutienetwerk met bijbehorende huisvesting te organiseren. Pooiers en vrouwenhandelaars daarentegen werden actief vervolgd en streng gestraft. Indien een gehuwde vrouw zelf een contract of rechtshandeling wilde aangaan, had ze de toestemming van haar echtgenoot nodig – een rechtsbepaling die tot 1958 van kracht bleef in België. Waren vrouwen in de ogen van middeleeuwse wetgevers dan onbetrouwbare en inferieure schepsels? Hoewel dergelijke ideeën over vrouwen ten overvloede aanwezig waren in teksten van middeleeuwse geleerden, liggen ze toch niet aan de basis van deze rechtsregel. De bepaling volgde veeleer de logica van de gezinseconomie: vrouw en man 'sijn van énen wille, ghelijc dat si sijn één lijf', zo schreef de Antwerpse klerk Jan van Boendale. Een beetje het gangbare metaforische stadsbeeld hè? Hoofd, lichaam en ledematen, zoals ik u eerder vertelde. Het huwelijk verenigde twee personen met dezelfde belangen, die uiteindelijk door het hoofd, de man, werden vertegenwoordigd. Vanuit diezelfde logica kon een vrouw haar echtgenoot vervangen wanneer die niet in staat was om het huishouden te vertegenwoordigen. Dat was bijvoorbeeld het geval voor vrouwen van wie de echtgenoot afwezig was, of die hen toestemming had gegeven om zijn plaats in te nemen. Vooral echtgenotes van mannen die vaak op reis waren, deden dat regelmatig. Ook adellijke vrouwen van wie de mannen geregeld afwezig waren voor een militaire of diplomatieke zaak, namen het beheer van het familiebezit op zich (zie de vorige paragaaf over politiek). Naast de plaatsvervanging van haar echtgenoot, bestond er nog een tweede uitzondering op de juridische onmondigheid van de vrouw: het statuut van coopwijf of koopvrouw. In de bierbusiness was dat vervolgens vanzelfsprekend een Ael-Wijf, op de Britse Eilanden beter bekend als Ale-Wife*. Afbeelding Kubaba van Kish met korenaren Afrikaanse toestanden Ik hoef u betreffende de historische positie van de vrouw binnen het brouwproces niets meer op de mouw te spelden. In het Oerverhaal van Ons Bier heb ik al eens aangegeven hoe belangrijk de vrouw eigenlijk was binnen het brouwwezen. Al in de oudheid werd de hele handel gerund door vrouwen, in Mesopotamië was dat zo, in Egypte, de hele Levant, Zuid-Amerika, later in het zich steeds meer ontwikkelende Europa. Kijk maar eens naar de biergoden, waren dat in de oudheid immers niet allemaal biergodinnen? Een betere verwijzing is niet te geven betreffende de positie van de vrouw in de brouwbusiness. Naar voorbeeld van de beroemde Kubaba van Kish [3.500 v.Chr.] was het Britse 'Ale-Wife' een middeleeuwse uitzondering, een fenomeen, zeker in de tijd die werd gedomineerd door mannen. Ze kenden haar op de Britse Eilanden ook onder de naam brewess of brewster en dat geeft al heel wat meer impact dan de benamingen diensters en wringsters in onze contreien. Al doet de benaming Ale-Wife feitelijk ook weer direct denken aan de vrouwen die tegenwoordig in Afrika nog immer aan de roerstok staan en aldaar Shebeen Queen worden genoemd. Wie denkt dat de mannen in Afrika de ambachten van de vrouwen hadden afgetroggeld, heeft het mis. In menig Afrikaans land zijn het de brouwsters die de roerstok hanteren. Jammer dat Mike [Wilderen] en Annick [Gruut] in de tv-serie Beroepen Zonder Grenzen daar veel te weinig diepgang aan hebben kunnen gegeven. Een gemiste kans om de Afrikaanse vrouw meer in het middelpunt van de belangstelling te zetten. Toen de eerste Sorghum-biertypen - zo’n 6.000 jaar v.Chr. - in Nubië (Zuid-Egypte) verschenen, begon men overal bieren te bereiden, vaak op een heel simpele manier; die je feitelijk kunt afschilderen als de Afrikaanse Oerbieren. Met een moutproces dat niet verder ging dan graan onderdompelen in water, om het vervolgens uit te spreiden op grote lakenachtige kleden waar het in de brandende zon veranderde in mout. Met net voldoende suikers om er bier mee te maken. De Shebeen Queens waren feitelijk de Afrikaanse Ale-Wives. Die het brouwen van bier overdroegen van moeder op dochter. Het was hun geheimpje, waarmee ze een zekere status verwierven, maar aan de andere kaant ook heel hard voor moesten werken. Het kon wel zo zijn, dat ze voor veel meer mensen dan enkel hun eigen clan (familie) moesten brouwen, waarbij het dan soms wel om enkele duizenden liters per keer kon gaan. Daarnaast bestonden er (natuurlijk) de bierrituelen die op hoogdagen van het lokale geloof werden gepresenteerd of als offer werden uit gesprenkeld, of op alternatieve altaren werden geplaatst. Ceremoniële drank als het ware. Na de eerste Sorghumbieren in Nubië volgenden streken die we nu kennen als Tanzania met Ulani en Mtama en Zululand (Kwazulu-Natal) met Pombe. In Tsjaad vinden we Bili-Bili, in Ghana en Nigeria zijn Burkuta of Pinto bekende sorghumtypes, in Zimbabwe kennen ze twee types, Chibuku en Dodo. In Zuid-Afrika is Kafir of Kefir – ook wel Kaffer-bier genoemd – altijd zeer populair geweest. Merissa was populair in Soedan en in Benin en Togo dronk men Tchoukoutou. Als maïs wordt ontdekt als bieringrediënt veranderden de bieren, ook werd er een mix gebruikt van sorghum en maïs, wat ze in Kameroen Amgba noemden. Millet – een gierst type – was een graan waarmee verspreid over het continent Bilbil, Dong-Long, Uzum of Zom wordt gemaakt. De komst van pilsfabrieken heeft het traditionele brouwen naar het tweede plan geschoven. Al is een kleine revival wel al aan de gang. Zei het bescheiden. De eerste moderne craft-bier-brouwerij (in dit geval een brewpub) op het Afrikaanse continent werd ook opgericht door een vrouw: Josephine Uwineza, Fina voor vrienden, in Kigali (Rwanda). Geestig is wel te melden, dat in streng gelovige landen of streken die het Arabisch geloof aanhangen, in plaats van oorspronkelijke religieuze Afrikaanse oervormen, toch bier wordt gebrouwen. Door vrouwen. En dat heus niet op 0,0-niveau. Afbeelding Fina Uwineza Ook in Zuid-Amerika lag en ligt het brouwen van traditionele inheemse bieren nog altijd in handen van vrouwen. Evenals de bieren in de Himalaya - Nepal en Tibet - naast gefermenteerde melk of rijst (Kefir, Chhyan en Thon) en in Mongolië (Kefir of Arak). Tongba is een populaire alcoholische drank in de bergen. Het wordt gemaakt door heet water in een pot met gefermenteerde gierst te gieten. Je drinkt het met een bamboe rietje, het lijkt de prehistorie wel. Alle inheemse bieren werden van oudsher door vrouwen gebrouwen, net als in China. Waar de dochter van de keizer zelfs brouwster was. De dochter van één van de belangrijkste Chinese keizers Yu de Grootte, Yi Di, wordt daar nog altijd gezien als de perfecte brouwster en uitvindster van het moderne bier. Hoewel keizervader Yu haar verbood bier te blijven brouwen. Hij was er, na het drinken van een paar glazen (teveel wellicht), van overtuigd dat bier keizerrijken ten gronde zou kunnen richten als de keizers de bijzondere smaak van het lekkere bier zouden ontdekken. Bier wordt in China nog altijd gezien als één van de tien beste uitvindingen ooit! Toen de wereld door de oppergod werd geschapen, stond de brouwgodin bier te brouwen om het aan de mensen op de aarde te schenken.
Engelse toestanden Terug nu naar het Engeland van eind 14e eeuw, wanneer de term Ale-Wife voor het eerst wordt gebruikt. Tot halverwege de 17e eeuw – hét eerste startsein voor de industrialisatie van het brouwen van bier in het Verenigd Koninkrijk [VK], met als eerste exponent Entire-Butt-Beer (Porter) – namen de vrouwen een belangrijke positie in binnen zowel de productie als de distributie van ale. Het was daar betreffende drankconsumptie aan de andere kant van de Noordzee niet anders gesteld dan hier. De mens dronk bier in plaats van water als statussymbool en ook daar was het de noodzakelijk glazen-boterham (lees De BierRivier Extra deel 1). En ook daar hing het stadsbudget voor het grootste deel af van de brood- & bieraccijns. Zelfs de hoeveelheid die men dronk was vergelijkbaar met de Lage Landen (let wel: vóór 1700). In tegenstelling tot de Lage Landen was de vrouw in de Britse brouwerij dominant aanwezig tot de eerste pestepidemie midden 14e eeuw roet in het eten gooide. Die zogenaamde Black Death was vrij catastrofaal en dat had niet enkel met volksgezondheid, noch met de overlevingskansen te maken, de pest raakte tevens de economie en daarmee direct de positie van de werkende vrouw. Het is namelijk juist ná die periode dat in het VK de ambachten opkomen en er een lokale – stedelijke – macht ontstaat, inclusief jaarmarkten, economische voorspoed en kapitaalsvlucht richting de steden (een centralisatie die in steden als Brugge, Brussel, Antwerpen, Gent, Ieper, Doornik en St.-Truiden al ruim een eeuw eerder had plaatsgevonden, best bijzonder dat je daar dan een pestepidemie voor nodig hebt). Zo ontstaan in veel steden al semi-industriële brouwlocaties, met enorme brouwzalen en dito opslagplaatsen. Waar je in Holland, Brabant en Vlaanderen bij een productie van drie- tot zesduizend liter al een grote brouwerij had, was het gemiddelde in het VK toen al gauw 9.000 liter per brouwsel en al snel oplopend tot 250 hecto’s per dag. Hiernaast moet rekening gehouden worden met de periode vóór 1500, waarin alle gangbare ales - bieren zonder hop - op kleinschalige en in een zeer ambachtelijke modus, in zogenaamde brouwkeukens, werden geprepareerd. In kleine volumes, met een korte gistingstijd omdat ale snel verzuurde en vrij snel aan bederf onderhevig was. We zouden het hier Kleinbier noemen in die tijd, met 1 à 2% abv, soms wat meer. Afbeelding Berucht 17e-eeuws Ale-Wife in Oxford: Moeder Louse De periode ná 1500 - als hopbieren door de Flemings worden geïntroduceerd, bieren die veel beter te bewaren zijn en grootschaliger worden gebrouwen in grote brouwerijen - raakt het Ale-Wife wat op de achtergrond, al zijn ze echter nog niet volledig op hun retour. Omdat ze als een soort magiërs zeer helende ales konden en bleven brouwen, waren ze niet weg te denken binnen de dorpen en wijken van de steden, ze voldeden aan de vraag naar wholesome ale. Dan beginnen mede vanwege de grootschaligheid van bier ook in het VK de mannelijke brouwers de brouwsters definitief uit het brouwambacht te drukken. Hoewel, zo wil men het romantische verhaal graag laten klinken, zoiets als: 'altijd sneeuw met kerst vroeger'. De werkelijkheid lag een stuk gecompliceerder én genuanceerder kan ik u vertellen, maar daarover de volgende keer. * Christopher Owen schreef een prachtig verhaaltje over één van die Ale-Vrouwen, Lorena genaamd: http://www.mirrordancefantasy.com/2012/03/ale-wife.html Voor wie het met een origineel muziekje wenst: https://tunearch.org/wiki/Annotation:Ale_Wife_and_Her_Barrel_(The) Ale & Beer De situatie in brouwend Engeland was inderdaad vrij gecompliceerd. Al zo vroeg als 1391 - dus niet in 1500 of kort daarna, zoals vaak wordt beweerd - waren het de buitenlanders (brouwers uit de Lage Landen, beter bekend als Lagelanders, Aliens, of Dutch) die, met name in Londen, de biermarkt dusdanig kwamen verstoren met hun bier (bere), dat er willens en wetens een duidelijke tweedeling in het brouwproces ontstond. De Engelsen zelf brouwden Ale, de buitenlanders Beer, zowat altijd buiten de stad omdat buitenlandse brouwers geen deel mochten uitmaken van de officiële Brewers’ Company (brouwersambacht). Bovendien bleven ze zo ook buiten de gereglementeerde jurisdictie van de Brewers’ Company, die erg bezig was met coöperatieve prijsafspraken en prijsopdrijving, terwijl de Flemings (Vlamingen) vooral bezig waren met het veroveren van markt. Er mag bij die hopbierproductie – want dát was beer – door de Dutch of Flemings ook nog opgemerkt worden, dat dit al een volledig door mannen gedomineerd ambacht was, ook op de Britse Eilanden. Vrouwen zaten in ale, mannen veelal in beer. De eerste hopbieren werden eind 14e eeuw geïntroduceerd in Winchelsea aan de Zuid-Engelse kust. In het nabijgelegen Playden, verwijst een tombe op het kerkhofje van de Sint-Michielkerk naar één van de eerste Vlaamse brouwers, met op zijn grafsteen: 'Hier is begrave Cornelius Zoetemans bidt voor zijn ziele', geflankeerd door twee biervaten. Flemings als Cornelius brachten al in 1372 hopbier richting Londen, waar het eerst werd verkocht als Estrichbeer – oosters bier. Langzaamaan begonnen de buitenlanders met hun bier de markt te veroveren. Waarom? Simpel, hopbier kon op veel grotere schaal gebrouwen worden en was gemiddeld een derde goedkoper en vanwege het hopgebruik veel langer houdbaar. Het was overigens ook een derde lager in alcoholpercentage. De Vlamingen lieten er geen gras over groeien en begonnen massaal hop te importeren via de havens van Winchelsea en Rye en werd al snel het belangrijkste handelsproduct van de regio. De eerste velden met 'zaad voor bier' (sede for bere; hopvelden) werden aangelegd bij Norfolk. In beginsel waren de Britten heel achterdochtig betreffende het nieuwe hopbier. Huisartsen werden er met de oren bijgesleept om te waarschuwen tegen de ongezonde effecten van dat bier. Vol met 'wicked and pernicious weed hops'. De Engelsen begonnen het na een gewenningsperiode toch lekker te vinden. De eerste permanente hopstaken verschenen als snel in het landschap rond Maidstone en in Kent [Little Chart]. Toch kwam er even een kink in de kabel toen Henry VIII de Britse Ale rehabiliteerde en hopbier in de ban deed. De 'hopban' persisteerde van 1530 tot 1552, toen Edward VI aan de macht kwam en Ale- en Beerproductie in het vervolg ongemoeid zou laten. Lang leve de vrijhandel! Vanaf dat moment wordt het verschil in naamgebruik tussen Ale en Beer ook heel diffuus. De twee worden daarna constant door elkaar heen gebruikt. Hoewel, tot vandaag de dag is menigeen op de Britse Eilanden nog altijd van mening dat in hun Ale hop dient te ontbreken (of in ieder geval zo weinig mogelijk, enkel nodig voor het bewaren van bier). Hops, Reformation, Bay and Beer, all came to England in a single year. Oud Engels gezegde Hendrik VIII Over koning Hendrik de Achtste [1491-1547] moeten we het toch even hebben. Een hele slimme, doch meedogenloze man, die vrouwen als oud vuil behandelde. We zien dat hier een discrepantie ontstaat. Want waren de ale-brouwers immers geen brouwsters? Vrouwmensen, die Hendrik in het algemeen als wegwerpartikel zag. Vrouwonvriendelijk zou een understatement zijn, vrouwvijandig dus. Hendrik VIII was even barbaars als zijn voorganger Hendrik VII. Hij overleefde maar liefst 5 echtgenotes, waarvan hij er van twee scheidde en twee onthoofde. Zijn eerste scheiding van Catharina van Aragon zorgde voor een schisma in de rooms-katholieke kerk en zo ontstond de Anglicaanse kerk – niet te verwarren met de protestantse kerk – die in de volksmond Church of England wordt genoemd waar Hendrik VIII de baas werd. In 1533 legt Hendrik de Act of Supremacy voor aan het parlement waarmee hij als koning van Engeland de man is met de meeste macht op aarde, direct onder god en daarmee ook het hoofd van de Kerk van Engeland. Als eerste maatregel van het nieuwe kerkhoofd werd een meer liberale huwelijkswetgeving afgekondigd, natuurlijk, hij wilde immers van z’n vrouw af omdat ze hem geen mannelijke troonopvolgers kon geven. Voor de ale- of bierliefhebbers was er nog een dingetje. Hendrik ontbond de kloosterorden en verplichtte de monniken om de daken van de kerken en kloosters te verwijderen, zodat ze al spoedig in staat van verval verkeerden. Onder leiding van Thomas Cromwell – de zoon van een brouwer – werden de abdijen minutieus ontmanteld en alle goederen confisqueerde, inclusief de abdijbrouwerijen. De opbrengsten waren voor de Engelse kroon en voor zijn naaste medewerkers. De afkeer die vele Engelsen hadden van Rome speelde hem bij dit alles in de kaart. Wat vanaf nu feitelijk slechts overbleef, waren op een paar geletterde brouwers in de grote onderwijscentra als Oxford en Cambridge enkel nog brew-pubs en drinkhuizen, taveernes en herbergen die zelf bier brouwden. Met brouwers die het vak geleerd hadden van moeder op dochter; het Ale-Wife wordt derhalve volledig in ere hersteld. Dat kon ook niet anders, er was haast niemand anders die ale kon brouwen. Het is in deze tijd, 1535-1540, dat Hendrik een gedicht cadeau krijgt dat gaat over het beroemde Ale-Wife Elynour Rummynge*, die het Running Horse ale-house in Sothray bestierde. She breweth noppy ale And maketh therof fast sale To travelers, to tynkers To sweters, to swinkers And all good ale drynkers Instede of coyne and money Some bring her a conny And some a pot of honey Some a salt, and some a spone Some theyr hose, and some theyr shone Deel uit het 135 regelgedicht over Elynour’s ale Naast Elynour Rummynge en Mother Louse uit Oxford, was Margery Kempe [1373-1440], ook bekend onder de naam Margery de Brundall, uit Norwich enkele eeuwen eerder dan Moeder Louse een beroemd Ale-Wife. Margery was een extreem vrome mystica, brouwde echter geen ale om zomaar weg te drinken in de kroeg of thuis, maar werd juist toegepast om medische redenen. Volgens haar kon kraambedhysterie [waar ze zelf haast aan ten onder was gegaan] verholpen worden door het drinken van de juiste type goed gekruide ale, bovendien was ze ervan overtuigd dat ale sowieso veel gezonder was dan bier. Wat een vrij algemeen geldende vooringenomenheid was onder tegenstanders van bier, men vond het letterlijk buitenaardse drank, gebrouwen door aliens. Dat moest ongetwijfeld wel ongezond zijn, want die hop dat was toch niks en bier rijpte niet zo lang als ale. 'Wholesome' – heilzaam – moest het zijn, en dat kon je enkel bereiken met ale, nooit met bier! Zo was er bij de introductie van bier heel wat tegenstand te bespeuren onder de wetenschap, artsen en de ale-brouwers zelf natuurlijk. Naast Margery had je ook beroemde Ale-Wives als Emma Kempstere uit Brigstock en Maud London uit Oxford. Margery Kempe moest haar brouwbedrijf overigens stopzetten omdat de brouwduivel in haar brouwerij toesloeg en al haar ale daarna bedorven was. Wat ze ook probeerde, het lukte haar nooit meer om nog goede ale te maken. Het Ale-House waar het Ale-Wife haar brouwkunsten vertoonde kun je in feite vergelijken met een hedendaagse brewpub of micro-brouwerij met eigen proeflokaal. Indertijd bestierd door het Ale-Wife en daar waren er veel van kan ik u vertellen, heel veel. Op de Britse Eilanden kende men indertijd een wat andere biercultuur dan hier, want hier reikte het aantal tapperijen of kroegen (drinkhuizen genoemd) tot een gemiddelde van 1:50 inwoners, omgerekend was de modus één bakker op vijfhonderd inwoners, één brouwer op achthonderd. De drinkhuizen en tapperijen werden door gebruikmaking van het ambacht der bierdragers voorzien van bier, gebrouwen door de leden van het brouwersambacht. Afbeelding Margery Kempe of Margery de Brundall Thuisbrouwen werd in een stad als Brugge al in de loop van de 13e eeuw bestreden en was nog enkel toegestaan voor de eigen familie, niet voor de verkoop! Die situatie was in het VK totaal anders. Er was geen brouwersambacht, laat staan dat van de bierdragers. Kleinschaligheid troef, met een Ale-House waar het Ale-Wife zelf haar bieren prepareerde op een schaal van 1:150 inwoners. Met andere woorden: brouwen op de Britse Eilanden was een huishoudelijke job, meer een taak dan een beroepsuitoefening en het maakte niet uit of het in de stad was of op het platteland, totaal onvergelijkbaar met de organisatiegraad binnen de brouwsector op het Europese vasteland in de steden (op het platteland enigszins). In Engeland werd het beroep bedreven als een welkome bijverdienste voor het hele gezin, waarbij de kinderen hielpen, in de rest van Europa was brouwen een baan als hoofdberoep. Het Ale-Wife was hierdoor niet enkel beschikbaar als brouwster, maar tevens verkoopster en dienster. Wat haar vanwege de verdienste die ze bij haar werkzaamheden opstreek wél volledig onafhankelijk maakte. Dit in tegenstelling tot de situatie in de rest van Europa. De opkomst van het Ale-Wife was vooral te danken aan de onderklasse die sowieso uit noodzaak zelf ale moest brouwen in eigen keuken (andere dranken waren veel te gecompliceerd om te produceren, ale simpel en snel drinkbaar). Zij hadden gewoonweg geen keuze, de bovenklasse natuurlijk wel, want die hadden ook wijn en cider tot hun beschikking. Over je thuis-gebrouwen bier – je homebrew – behoefde je bovendien weinig accijns te betalen. Wel zo prettig als je het overal gewoon zonder veel poespas kan verkopen. Iets wat in de Vlaamse en Brabantse steden niet doorging hoor. Daar sloot men bij de opkomst van de ambachten juist zo snel mogelijk de huisbrouwerijen en paanhuizen. Eén maar: Ale-Wives waren binnen beroepen of werk wat vrouwen uitvoerden ook in het VK een positieve uitzondering, zeker voor wat geld verdienen betreft en het verwerven van aanzien. Vier eeuwen lang bestierden ze een stabiele en lucratieve brouwbusiness, met daaraan gekoppeld de rechtsreeks verkoop van het product dat ze maakten. Zeker in relatie tot alle andere bedrijvigheid. Ze vormden een soort ale-middenstand, bier was meer iets voor in de tavern of inn. Na de 16e eeuw komen de brewsters in het VK nog enkel voor als ze als gelijke partners in combinatie met hun echtgenoot een brouwerij exploiteren. Waarbij de man meer naar buiten kwam als een soort marketeer en de vrouw het operationele deel van de ale- of beerproductie voor hun rekening namen. Vrouwen zijn dan ook, net als hier, figuurlijk de brouwsector uitgewerkt en zijn nog enkel (mede)werksters is de ogen van de man. Dat kán ook bijna niet anders, want de hele handel – economie – is intussen overgegaan in mannenhanden. Zo dan natuurlijk ook hophandel, graanhandel, alle toeleveranciers van de brouwerijen en de afnemers: Ale-Huizen, tapperijen, herbergen, simpele kroegen, noem maar op. Zelfs de eerst bierwinkels beginnen al in de straten op te duiken. Afbeelding laat-middeleeuwse bierheksen (niet te verwisselen met Ael-Wuuf of Ale-Wife). De bierheks Voor de lezers die het gemist hebben, hier nog even een kleine bijdrage over bierheksen in de middeleeuwen. In de tijd voor de opkomende heksenvervolging in Europa werden ook vaak individuele begijnen geviseerd, zo-als in 1310 toen één van de bekendste slachtoffers van de begijnenvervolging Margarete Porete op de brandstapel stierf. Ze had een ketterse voorstellig geschreven in haar boek Spiegel der eenvoudige zielen. Ook hele begijnhoven werden door de opkomende repressie tegen vrouwen gekenmerkt toen het Concilie van Vienne [1311 -1312] opriep tot repressieve maatregelen tegen ketterse begijnen. In 1325 bepaalde de prins-bisschop van Luik dat de begijnen van Saint-Christophe, op straffe van excommunicatie, 'niet in het openbaar zullen dansen of onbehoorlijke liederen zingen'. Gelijkaardige clausules vindt men terug in de begijnenstatuten in St.-Truiden en Antwerpen die tijd. Rond 1250 werden de werken van Hadewych van Antwerpen geschreven. De beroemde en populaire Hadewych was zowel met Latijnse theologische teksten als met de overwegend Franse traditie van minneliederen (chansons) vertrouwd: voor een vrouw is dat in die tijd op zich al uitzonderlijk, en enkel denkbaar in milieus met voldoende financiële armslag. In haar Lijst der volmaakten noemt zij een begijn die door een inquisiteur vermoord is bij naam. Aan het eind van de 14e eeuw reageerde Christine de Pizan tegen de vrouwenverdrukking, het geweld en de algemene geest van antifeminisme uit die tijd met onder andere in haar boek De stad der Vrouwen, een soort geïdealiseerde vorm van het begijnhofconcept in 1405. Frans Lampaert heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar Christyne Kints, de Harelbeekse bierheks. Naar aanleiding van een geschil over een ton bier, betoverde Christyne de vrouw van Guillaume Caluwaert, schout en cipier en ook brouwer te Harelbeke. De vrouw van de brouwer werd bijna tien jaar ziek en moest al het mogelijke doen om weer gezond te worden. Zij betoverde ook de put waaruit Guillaume Caluwaert water betrok om zijn bier mee te brouwen. Zij deed hetzelfde met de waterput van brouwer Jan Vermeersch, die hierdoor failliet ging. En alsof de familie Caluwaert nog niet genoeg geleden had, betoverde Christyne ook hun enige zoon, Jacques Caluwaert, toen hij haar dochter Janneken op vrijersvoeten kwam belagen. Zij sloeg hem met haar linkerhand op zijn borst, terwijl zij binnensmonds een bezweringsformule uitsprak. Jooris van Lathem, een vrijgezel, werd kreupel getoverd met een raap die zij van haar duivel Hercle genaamd gekregen had. Dominiek van Loo, een slager, maakte zij ziek na een geschil over het stallen van enkele koeien. Tenslotte doodde zij haar eigen zoon, nadat hij de erfenis van zijn vader had opgeëist. Voor deze zwaarwichtige feiten eiste de hoog-baljuw de vuurdood en de confiscatie van haar goederen. Volgens de vierschaarrol werd ze in Harelbeke, vóór 11 mei 1603 als 'chorchiere' (komt uit het Frans: sorcière) aan een staak levend verbrand. Dit laatste klopt waarschijnlijk niet helemaal, de beul wurgde de meeste vrouwen uit piëteit alvorens de houtstapel onder de staak aan te steken. Er zijn talloze verhalen over heksen en bierheksen in heel België in omloop. Zo kennen we het verhaal van het pand De Fluitspeler in Gent aan de Kraanlei, aan de rand van de wijk waar het overschot aan paters woonde dat na de inname van Gent door de Spaanse troepen in 1585 niet in de kloosters en abdijen paste, alwaar ook een heks of bierheks verscholen zat. Ze zat daar precies aan de rand van dat Patershol om de paters in die wijk vol paters dwars te zitten, door ze te verleiden en er af en toe eens eentje te laten verdwijnen. Mythes en legendes over heksen te over. Zoek ze maar eens op. Tijdens de tijd van de inquisitie zijn er meer vermeende heksen om het leven gebracht dan misdadigers, ketters en protestanten. Het waren meest alleenstaande zelfstandige vrouwen van rond de zestig, meestal met ruzie met een buurman of een slechte relatie met de buurt. Waarbij de buren het meestal hadden voorzien op haar huis en goed. Er zijn schattingen dat het aantal vermoorde heksen best wel eens tegen de 60.000 zou kunnen belopen. De bekendste onder de vermoorde heksen was zonder twijfel de oermoeder van de Van Beethovens uit Mechelen. Josyne Van Beethoven verloor als veroordeelde heks haar leven op 13 september 1595 op de Grote Markt te Brussel. Haar achter-achterkleinzoon was niemand minder dan componist en kapelmeester (dirigent) Ludwig. Flemings Met het realiseren van grotere bierbrouwerijen was veel kapitaal gemoeid, een eenvoudige ale-brouwerster had een dergelijk kapitaal gewoonweg niet tot haar beschikking. Om de huishoudportemonnee aan te vullen verviel die traditionele arbeid volledig aan de vrouw des huizes toe, als Ale-Wife voor haar directe omgeving (sociale kring), de rest werd grootschalig brouwen van hopbier en ale, in enorme brouwzalen en opslag in enorme vaten in dito pakhuizen. De Lagelanders werden met hun brouwerijen vervolgens een welvarende groep en onderdeel van de Brewers’ Company, het brouwambacht; net als in het thuisland. De dominantie van de buitenlanders zou duren tot eind 16e eeuw. Zelf nog wat langer, dankzij Willem III van Oranje, want die werd eind 17e eeuw [1689] koning van Engeland, hoewel hierbij tevens aangetekend mag worden dat 'King William', als rechtgeaard protestant, persoonlijk verantwoordelijk mag worden gehouden voor de introductie van Madame Geneva (gin of jenever) op de Britse Eilanden. Ik kom daar later op terug. Harry De Paepe verteld in zijn boek De twee kanten van het kanaal over woorden als scum, beer en brewery die dankzij de Lagelanders of Aliens aan het Engelse vocabulaire werden toegevoegd. Zelfs booze zou zijn afgeleid van het woord buizen, wat in de middeleeuwen zwaar drinken betekende. Hoe dan ook, het waren vooral de Flemings die de roerstok figuurlijk een andere kant lieten opdraaien, die van de hopbieren en de vrouwen die voor de productie van ale, zij het kleinschalig. Bier uitventen Goed, viel de vrouw in de Britse bier- en brouwsector niet te onderschatten, hier in Vlaanderen en Brabant was die een stuk minder bijzonder en uitgesproken. Conflicten kwamen uiteraard regelmatig voor binnen het middeleeuwse gezin, een echtscheiding was niet mogelijk (hooguit van tafel en bed, sporadisch bij gebleken en aangetoond verwantschap). Steeds meer werden ook de juridische mogelijkheden van vrouwen ingeperkt. Gentse afspraken maakten rond 1550 duidelijk dat getrouwde vrouwen die eerst hun bezittingen zelfstandig beheerden dat een eeuw later nog amper konden doen en moesten overlaten aan hun echtgenoten, of een ander mannelijk familielid of vertrouwenspersoon. Families ontwikkelden strategieën waarmee ze de erfrechten van vrouwen inperkten en hun controle over bezit verminderden. Vrouwen waren lang een soort volwaardige co-managers van het huishouden, maar hun rol werd passiever tegen het einde van de middeleeuwen. De eerder geciteerde Antonio de Beatis overdreef dus best een beetje als hij vrouwen en mannen even bedrijvig vond. Wellicht wel even bedrijvig, maar de vrouw dolf altijd het onderspit als het om zeggenschap en inspraak ging. Weduwen zetten de brouwerij na de dood van hun echtgenoot geregeld verder, hoewel er soms van mannelijke collega’s wat tegenwerking was en er meestal een patroon of meesterbrouwer moest worden ingeschakeld om verder te kunnen brouwen. Afbeelding marketenster In het algemeen waren werkende vrouwen in een beperkter aantal sectoren actief dan hun mannelijke kompanen. Veel werkende vrouwen waren actief in de kledij- en wassector (zeker de begijnen), de textielnijverheid, de handel en in (redelijk goedkope) loon- of dienstarbeid. Kortom, vrouwen werkten vooral in sectoren die gerelateerd waren aan taken die ze traditioneel in het huishouden opnamen (verwerking van textiel, kledij en voedsel). Let wel, van enige vorm van mode-industrie was nog lang geen sprake, die kwam pas op in de loop van de 19e eeuw en zou wat betreft de vrouw een emanciperende kracht hebben. Vandaar dat ze als het ware automatisch in herbergen als dienster, kok of schoonmaakster aan de slag gingen. Alles lijkt zo vanzelfsprekend… De activiteit van getrouwde vrouwen was een logisch verlengstuk van hun rol in de gezinseconomie: zij draaiden mee in het gezinsbedrijf en verkochten het bier dat hun echtgenoten produceerden. Ze verkochten allerlei goederen op markten of in winkeltjes. Soms simpelweg door bier uit te venten of op markten te verkopen. Vrouwen werden op die manier de eerste kleinhandelaren van bier op het marktplein, maar ook gewoon in straten. Vrouwen hadden in sommige steden zelfs toegang tot de ambachten van de kramers, oudkleerkopers, vettewariërs (kruideniers) en brouwers – weliswaar voornamelijk als dochters van meesters of eigenaars. Hun aantal bleef ook altijd zeer beperkt. Het aantal vrouwen ten opzichte van mannen beliep nooit meer dan 10 procent. Ook specialiseerden ze zich in niches als fruit- en groentehandel en de visverkoop. Op het einde van de middeleeuwen verloren handelsvrouwen echter terrein. Letterlijk zelfs: vrouwen kregen steeds moeilijker toegang tot stedelijke markthallen. Zo werd het vrouwen verboden om de Gentse vlees- en graanhallen te betreden. Hoewel het duidelijk is dat vrouwen de regels vaak negeerden, was hun aanwezigheid op die markten wel verdacht: een eerbare vrouw waagde zich hier als coopwuuf niet. In wat ik u nu ga vertellen, wordt de rol van vrouwen in loonarbeid, handel, ambachtelijke productie en investeringen op een rij gezet. Veel vrouwen verdienden een loon als arbeidster of dienstmeid. Jonge vrouwen werkten als dienst- of kindermeisje bij welgestelde gezinnen of ambachtsfamilies. Dat vormde een soort bijkomende opleiding die de meisjes bovendien toeliet te sparen voor een eigen bruidsschat of uitzet om ooit zelf een huishouden op te gaan zetten. Onder het armste werkvolk, de ongeschoolde dagloners die niet in ambachten verenigd waren noch werkzaam waren, bevonden zich heel wat arme stadsvrouwen en plattelandsvrouwen. Hoewel in de polders de meisjes vaak als veehoedster (ganzen, kippen, schapen) werden ingezet, meestal slecht of onbetaald. Zij werkten vooral als arbeidsters in de lagere echelons van de textielindustrie, bijvoorbeeld als spinster van wol of vlas. Hun arbeid was vaak onzeker en bovendien slechter betaald dan dat van mannen. Later zouden de romantische schilders dit soort beroepen in hun schitterende en overdreven neoromantische schilderijen verheerlijken. De waarheid rond de zogenaamde fileuse (spinster) was anders, het leven een stuk ruwer en (veel) minder luxueus. In tijden van oorlog – en die tijd ligt niet ver achter ons – werden de vrouwen ingezet voor allerhande baantjes waar op dat moment geen mannen voor aanwezig waren. John & Yoko zaten er heus niet ver naast, toen ze het nummer Woman is the Nigger of the World componeerden. Kwamen de mannen weer terug van het front ging alles weer z’n gangetje en vormden zij weer de dominante arbeidsfactor. Er waren twee beroepsgroepen die niet zonder vrouwen konden: prostitutie en vroedvrouwen. Vrouwen werkten er niet enkel als publieke vrouw, maar was vaak tevens de bordeelhoudster en had daarbij het management vaak stevig in handen. Eventueel geassisteerd door haar man die als brouwer er een kwade badstove op na hield. Hoewel prostituees niet als eervolle vrouwen werden gezien, waren ze geen gecriminaliseerde stadsbewoners. Hun functie hoorde bij het leven en was min of meer verweven met de bewegende samenleving. Het was immers in elke stad een komen en gaan van mensen, kooplui, importeurs, exporteurs, financiers, vakspecialisten die gedurende een bepaalde tijd in de stad verbleven en dat meestal alleen. De andere beroepsgroep die wat meer diepgang bezat was die van de vroedvrouwen. Zij waren in dienst van de stad en moesten ervoor zorgen dat het bevolkingsaantal gestaag groeide. Hoe succesvoller de vroedvrouw hoe hoger haar status. Ze moesten vaak een bewijs van hun vakkundigheid voorleggen of een eed afleggen. De keerzijde was, dat de stadsvroedvrouwen ook regelmatig opdracht kregen om juridische vast te stellen of vrouwen slachtoffer waren van zedenfeiten. Religieuzen De grootschalige rooms-katholieke kerkhervormingen maakten een einde aan de vroegmiddeleeuwse tolerantie tegenover gehuwde clerici, die voortaan in celibaat moesten leven. Vrouwen werden door hervormers vaak met de nek aangekeken. Wie herinnert zich Odo van Cluny niet? Afbeelding Odo van Cluny Vrouwen werden vooral gezien als seksobjecten, vol van zonden en verleidelijkheden die enkel maar afleidden van de werkelijke wereld. De vrouw werd binnen de clerus een verwerpelijk object. Vrouwen konden niet meer gewijd worden en verloren hun positie binnen de kerk. De nonnenkloosters werden voorzien van een eigen pastoor of monnik die naast de abdis de belangrijkste plek innam om voor het zielenheil van de nonnen te zorgen. Nonnen werden volledig ondergeschikte wezens, ondermensen. Het aantal nonnenkloosters slonk dan ook schrikbarend. Met de opkomst van universiteiten en de uitvinding van de boekdrukkunst – die veel belangrijker was dan algemeen wordt aangenomen – slonk ook de algemene intellectualiteit van de vrouw zienderogen. De toegang tot een geleerde opleiding werd hen botweg ontzegd: na de 15e eeuw zouden vrouwen met het intellectuele kaliber van Hildegard von Bingen [1098-1179] dan ook niet meer voorkomen. Ik noteerde haar naam al eerder als extreem erudiet wetenschapper met veel in haar mars en een voorbeeld voor veel vrouwen. Helaas hebben we veel intellectuele vrouwen als haar moeten missen, puur vanwege seksediscriminatie. Hildegard van Bingen was de eerste vrouw die in Rome voorgesteld werd voor een heiligverklaring (1228). Vergis u niet, rolmodellen als Hilde-gard hadden enorm kunnen bijdragen aan de emancipatie van de vrouw in de middeleeuwen. Helaas al vroeg in de kiem gesmoord, want de eerste kerkhervormingen vonden al plaats aan het eind van haar leven. De vrouw werd weggepoetst. Er ontstond een steeds negatiever vrouwbeeld en dat heus niet enkel vanwege figuren als Odo van Cluny. Aristoteles noemde de vrouw een misvormde man en werd juist diens leer niet verkondigd in die schitterende mannenuniversiteiten? We zie dat zelfs terug tot eind 19e eeuw in mannenbolwerken als Cambridge en Oxford waar échte mannen studeerden en – ook weer geheel volgens neoromantische idealen – de Griekse en Romeinse wijsgeren volgden, soms zelfs tot in de dood. Massaal gingen ze op avontuurlijke reizen waarbij deelname aan een romantisch oorlogje hier en daar niet werd geschuwd. Afbeelding Hildegard von Bingen Toch kregen vrouwen binnen het rooms-katholicisme nieuwe kansen. De mystieke aantrekkingskracht van de kerk was voor hen groter dan de barrière die, in het door mannen gedomineerde bolwerk, werd opgeworpen. Nonnengemeenschappen werden haast sektes, vol devotie en plichtsbetrachting. Bedenk daarbij dat 15 tot 20 procent van de vrouwen nooit in het huwelijk trad en je hebt de coherentie te pakken. Er ontstonden nieuwe kloosterorden als de Premonstratenzers en Cisterciënzers. De Cisterciënzergemeenschappen werden in onze regio’s erg gestimuleerd door adellijke stichtsters. De nonnen leefden gewoonlijk gescheiden van de mannelijke leden van hun orde, de vrouwenkloosters stonden echter wél onder toezicht van de mannenkloosters. Niettemin bestonden er daarnaast ook gemengde kloosters. Zo herbergden de Norbertijnenkloosters van Averbode en Grimbergen naast monniken ook aanzienlijke aantallen vrouwen. In de late middeleeuwen verdwenen die gemengde kloosters en nam de weerstand tegen vrouwenkloosters toe: sommige orden weigerden nog vrouwen op te nemen. Desondanks bleven vrouwen een belangrijke rol spelen binnen de kloosterorden, zoals in de kloosters van de Clarissen-Coletienen, die in de Lage Landen sterk gestimuleerd werden door de Bourgondische hertoginnen en in de stedelijke kloosterorden die zich toelegden op ziekenzorg. Ach ziekenzorg, was dat ook niet al de taak van de begijnen? En wat deden die… Afbeelding Begijnhofbrouwerij en infirmerie te Tongeren …die brouwden net als veel andere nonnencongregaties bier. Juist vaak om als medicijn aan de zieken te geven. Een brouwerij als Het Anker te Mechelen is daar een uitvloeisel van. De gebouwen van Het Anker behoorden aanvankelijk tot De Kranken, de plaats binnen het vroegere Groot Begijnhof (tot wel 1850 begijnen groot) waar oude of zieke begijntjes verzorgd werden, maar ook arme Mechelse zieken. Zoals in andere zorginstellingen uit het ancien régime - globaal de tijd vóór Napoleon - bestond het ziekenrantsoen hier voor een flink deel uit bier. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de begijnen zelf bier brouwden. Hun brouwerij – de begijnhofbrouwerij – was één van de voorlopers van Het Anker! Was dit bijzonder in die tijd? Geenszins. In tal van begijnhoven werd bier gebrouwen. In Lier, Dendermonde, Breda, Leiden…, noem maar op. Begijnen die voor de zieken zorgden in hun zogenaamde infirmerie (ziekenzaal) beschikten heel vaak over een eigen infirmeriebrouwerij (o.a. in Lier en Dendermonde). Was dat enkel voor de zieken of 'kranken'? Ik vrees van niet! Van de begijnen in Dendermonde is bekend dat ze soms jaarproducties haalden van wel 2 miljoen liter; hallucinante hoeveelheden… In 1471 gelastte de laatste Bourgondische vorst Karel Van Valoys, beter bekend als Karel de Stoute, dat het bier dat voor het Krankenhuis wordt gebrouwen [voor de begijnen en hunne officieren] vrij is van accijnzen en belastingen. Dat is niet uniek, omdat veel religieuze instellingen over belastingvrijdom beschikten. Wat wel apart is, is dat Karel moet hebben geweten dat het om een hele sloot bier ging dat door en voor de begijnen werd gebrouwen in die tijd. We praten dan over meer dan een half miljoen liter bier per jaar, waarover geen bieraccijns werd ontvangen. Een fikse aderlating in het stadsbudget. Want de stadskas was toch voor een procent of vijftig afhankelijk van bieraccijns. Specifieke stadsordes met nonnen waren ook zeer bedreven in het brouwen van bier. Met name de Zwart Zusters, ook wel bekend onder de naam Augustinessen. Ook zij namen het op zich om zieken te verzorgen. Het St.-Janshospitaal te Brugge werd volledig door hen gerund. Elk hospitaal-gasthuis dat door monniken of nonnen werd beheerd beschikte sowieso over een eigen brouwerij (soms zelfs nog eentje voor de apotheek, omdat het gemakkelijker was om de kruiden die als medicijn werden verstrekt best in bier werden gemengd om ze makkelijker drinkbaar te maken). Zwart Zusters werden vooral beroemd om hun verzorging van pestlijders en leprozen. Speciaal voor die onbaatzuchtige taak kregen ze toestemming om brouwerijen op te vorderen om er grote hoeveelheden bier te kunnen brouwen voor hun patiënten (hun mannelijke evenknie de Cellebroeders of Alexianen beschikten over een zelfde regeling). We zien hier ook het fenomeen ontstaan van de vrouw die religieus is, op zoek naar een spirituele invulling van haar leven, maar zich niet wil binden aan een specifieke kloosterorde. Men noemt dat met een mooi woord mulieres religiosae en dáár wringt de schoen met veel traditionele begijnen, die in beginsel helemaal niet zo fanatiek met religie bezig waren. Omdat de moderne religieuze vrouwen in gemeenschappen gingen samenwonen om hun leven te leiden zonder de specifieke kloosterregels te volgen, ontstonden er besloten vrouwensamenlevingen in of aan de rand van de stad. Die gemeenschappen werden vaak als begijnhof bestempeld. Het opkomend Calvinisme en Protestantisme in de 16e eeuw zou nefaste gevolgen hebben voor veel kloosterordes en begijnhoven in de noordelijke Lage Landen. Ook het Gemene Leven of de Moderne Devotie verdwenen zoetjes aan. Er was één ding dat bleef, hoewel te betwijfelen valt hoeveel bier nonnen en monniken nu werkelijk voor de verkoop maakten, en dat was meestal de belastingvrijdom die ze genoten waardoor hun bier een stuk goedkoper was. Politiek Hadden vrouwen wat in de politieke melk te brokken? Nauwelijks, enkel als je vader of man machtig was of je van adel was en geen andere erfgenamen in de rij stonden om de boel over te nemen. Vlaanderen kende een aantal van die sterke vrouwen, ik vertelde u dat al eerder. De meest indrukwekkende droegen natuurlijk altijd de toevoeging gravin of hertogin met zich mee, met voorbeelden als de dochters en opvolgers van Boudewijn IX graaf van Vlaanderen (Johanna en Margaretha) of Margaretha van Male, Maria van Bourgondië of Jacoba van Beieren (ook als enig erfgenamen van de vorst). Ook vrouwen van vorsten konden hun mannen politiek beïnvloeden, met vrouwen als Isabella van Portugal en Margaretha van York als lichtende voorbeelden. Een enkeling werd stadhouder – plaatsvervanger van de vorst – landvoogdes als Margaretha van Oostenrijk, Maria van Hongarije en Margaretha van Parma. Ze kwamen vooral in contact met de politiek omdat er geen mannelijke alternatieven beschikbaar waren. Het klink wat cru en dat is het ook. Ze moesten gewoonweg de familiebelangen beheren en beschermen en als het een beetje meezat liefst ook nog een beetje uitbreiden. Al moet vermeld worden dat sommige vrouwen het best verschopten voor wat hun invloed betreft, hoewel dat vaak via het bed moest worden bevochten en dan zelfs vaak niet in de echtelijke sponde. Was het geen macht, dan beschikten ze in ieder geval vaak over veel invloed die vrouwen. Dat vrouwen waren uitgesloten van de politieke autoriteit betekent echter niet dat zij in de steden en op het platteland niet bij politieke ontwikkelingen betrokken waren. In Hoei namen vrouwen mee de wapens op in de strijd tegen de Luikenaren en in Haarlem streden de vrouwen onder leiding van brouwersdochter Kenau tegen de Spaanse troepen. Tijdens de Guldensporenslag in 1302 speelden ook vrouwen een rol. Een Italiaanse ooggetuige schreef hoe vrouwen zelfs meer [Fransen vermoordden] dan de mannen en hen in stukken sneden zoals kleine vissen. Een andere kroniekschrijver noteerde dat vrouwen op daken stonden en hun pispotten op hoofden van de Fransen leegden. Daarentegen namen vrouwen nooit of nauwelijks deel aan de grootse arbeids- en ambachtsopstanden. Zelfs niet in het rebelse Gent. Teveel geweld. Vrouwen konden veel beter kijven en schelden dan mannen, veel politiearresten vielen hen te beurt omdat ze een te grote of een te brutale mond hadden. Kijven en schelden hielp misschien, maar kon je er ook een paar dagen voor in het cachot opgesloten worden. Daarnaast werden er zelfs straffen uitgedeeld aan vrouwen die roddelden of kwaadspraken, dat was ook verboden. Het zingen van rebelse- of protestliederen kon ook niet door de beugel. Laat Bob Dylan het niet horen… Vrouwen in de middeleeuwse Nederlanden overstegen het cliché van de passieve huisvrouw, zoveel is duidelijk. Vrouwen hadden een actieve rol in de economie als koopvrouwen, ambachtsvrouwen en onderneemsters. Als begijnen en kluizenaressen speelden zij sleutelrollen in religieuze hervormingsbewegingen. Gravinnen en hertoginnen en adellijke vrouwen waren een onmisbare schakel in het bestuur van vorstendommen en landerijen. Paradoxaal genoeg was het juist tijdens de renaissance (globaal de 16e eeuw), het traditionele lichtbaken na de duistere middeleeuwen, dat het ideaalbeeld van de passieve huisvrouw aan de haard werd geboren. Steeds luider klonk het: 'Ghi, goede wive, verwaert [verzorgt] u huus'. In de brouwerij was het niet anders, hoewel daar kort daarop al een ander fenomeen meespeelde: industrialisatie. Ik gaf het eerder al eens aan, de vrouw in de brouwbusiness was in de oudheid een factor van belang, met beroemde brouwsters als Yi Di de dochter van Yu de Grote en Kubaba van Kish als sprekende voorbeelden. Kijk ook maar eens naar de vele bier- of brouwgodinnen, waarvan Ninkasi, Hator, Tenenet, Ceres en Mbaba Mwana Wares het meest tot de verbeelding spreken. De meeste hadden ook een link met vruchtbaarheid overigens. Het gekke is, dat in die rijke brouwgeschiedenis het altijd de vrouwen waren die bier produceerden. Bij de Maya’s, Mesopotamiërs, Afrika, Kelten, Galliërs, Germanen, Vikingen, Indianen, noem maar op. De economische voorspoed gooide het vanaf halverwege de 13e eeuw een beetje in de war. Toch zeker op het vaste land van Europa. Ondanks bepaalde verbodsbepalingen van de kerk, en ook het Duitse Reinheitsgebot in 1516 deed er geen goed aan, stond de vrouw haar mannetje. In het eerste kwart van de 16e eeuw was ongeveer 40 procent van de tappers/waardinnen in Amsterdam vrouw. In een keur in 1492 was duidelijk aangegeven dat vrouwen slechts in twee beroepen actief mochten zijn: lakenhandel en als waardin in een herberg. De rest was verboden terrein, dus ook het brouwen. Een uitzondering op de regel vormden Haarlem en Lier, waar vrouwen brouwden, brouwmeesters waren en brouwerijen bezaten. Bovendien was het ze toegestaan lid te zijn van het brouwersambacht. Zeer uitzonderlijk. Kenau Er ontstonden hele brouwersdynastieën met kinderen en aangetrouwden, die meerdere brouwerijen bevolkten (er werd, als bij de adel, zelfs strategisch gehuwd). De uit Haarlem afkomstige Pieter Dircksz. Hasselaer (vader van de Haarlemse vrijheidsstrijdster Kenau) richtte in Amsterdam brouwerijen op aan de Geldersekade, Texelsche Kade (Hasselaersteeg) en Brouwerskaai c.q. Droogbak, een broer runde De Burgh, een zwager De Leeuw en aangetrouwden dreven De Haan wel tot eind 19e eeuw. Kenau Simonsdochter, dochter van Simon Gerritsz brouwer te Haarlem, was scheepsbouwer en houthandelaar. Zwager Hadrianus Junius lijfarts van Willem van Oranje. Tijdens Beleg van Haarlem, de stad was tussen begin december 1572 en 8 juli 1573 volledig van de buitenwereld afgesloten en omsingeld door Spaanse troepen, bracht zij een vrouwenleger van 300 vrouwen op de been. Zij vochten effectief mee tegen de Spanjolen. In tegenstelling tot wat velen denken is Kenau niet omgekomen bij de capitulatie van Haarlem. 2000 soldaten en aanhangers van Oranje wel (meest verdronken in de rivier De Spaarne). Nadat ze ontkomen was ging ze als bierhandelaar aan het werk voor brouwer David Jansz uit Delft. Ze vestigde zich in Arnemuiden. Uiteindelijk – toen de kust weer helemaal veilig was (de Satisfactie van Haarlem) – keerde ze weer terug naar Haarlem waar ze weer in de scheepsbouw en houthandel verzeild raakte. Ik wil dit in relatie brengen met een ander feit tijdens de Opstand der Nederlanden (80-jarige oorlog), de Reductie van Lier 15 augustus 1582, een decennium na Kenau’s avonturen tijdens het Beleg van Haarlem. Die 80 jarige oorlog heeft voor Vlaanderen heel wat betekend. Veel meer impacct gehad dan men denkt. Tussen pakweg 1562 en 1585 zijn er veel naar het Staatse gebied (Holland) getrokken. Have en goed en vooral veel kapitaal en kennis meenemend. Lier was één van de steden die in de tachtiger jaren van de 16de eeuw in Koningshanden viel, net als alle andere belangrijke Vlaamse steden. Het ging ten koste van de biercultuur en de kwaliteit. Het zou feitelijk tot de revolutie duren voordat alles weer op punt stond met een korte opflakkering tussen 1790 en 1800. Afbeelding Kenau Kenau noemde zichzelf nooit Hasselaar, dat was eigenlijk de naam van haar moeder. Zij ging door het leven als Kenau Simonsdochter (maar ja, dat Hasselaar is aan haar blijven kleven). Haar vader was Simon Gerritszoon, een van de Haarlemse brouwers. Haar broer was Dirck Simonsz, en hij nam de naam Hasselaar aan. Ook hij was brouwer en behoorde tot de opstandelingen en moest Haarlem verlaten. Zijn kinderen kwamen in Amsterdam terecht. Pieter werd in Amsterdam brouwer in de Witte Arend, en Claes in de brouwerij in den Burch op de O.Z. Achterburgwal. Zij waren dus tantezeggers van Kenau. Onlangs hoorde ik iemand praten over het ontstaan van de naaldhak voor vrouwen, min of meer uitgevonden door de Hunnen om beter op hun paard te kunnen blijven zitten. Afijn het gesprekje kabbelde zoetjesaan voort en zo kwam het erop dat vrouwen er eleganter uit zijn gaan zien op het moment dat ze hakken onder hun schoenen kregen. Feit! Met de hakschoenen kwam er ook een verandering in het algehele modebeeld. Rokken werden groter en zelfs kolossaal. Daar kun je niet mee werken, dat zit allemaal in de weg. Vandaar dat de vrouw, aldus de hakken expert, langzaamaan stopte met werken. Sterker nog, dat vrouwen alleen bij nood aan de slag gingen. Een beetje het eutopische idee dat men kreeg van de inzet van vrouwen in de oorlogsindustrie in de Eerste Wereldoorlog. Mooie romantische gedachten, maar de vrouw was niet enkel elitair en modebewust bezig. Als er brood op de plank moest komen en er was geen andere kostwinner in huis, werden door de vrouwen sowieso altijd de mouwen opgestroopt en werd er enkel aan overleven gedacht en was men modebewusteloos. Dienstmeiden droegen werkkleding, brouwsters ook! Die deden dat niet modebewust met hakken aan. Engelse wantoestanden Waar op de Britse Eilanden alles draaide om ale en later om hopbieren, zoals u weet geïntroduceerd door de Vlamingen, speelt er nog iets mee in de naar alcohol smachtende Britten. Het fenomeen was vergelijkbaar met onze noorderburen de Hollanders. Vanwege de komst van het protestantisme schakelden de aanhangers van dit geloof over van bier op jenever: 'katholieken drinken bier, protestanten jenever', luide het adagium; in Engeland gin of geneva genoemd. Er is een beroemde 18e-eeuwse prent van Beer Street & Gin Lane [1751] van de hand van kunstenaar William Hogarth. Alles, werkelijk álles, draaide op zeker moment op de Britse Eilanden om Madame Geneva; bekend geworden als de 18e-eeuwse 'Gin Craze'. Er werden boeken, gedichten, ja zelfs hele toneelstukken gewijd aan dit nieuwe fenomeen van bedwelming: gedistilleerde drank. Volgens velen in Engeland geïntroduceerd door William of Orange (Willem III van Oranje) toen hij er in het huwelijk trad met Queen Mary II. Op 21 april 1689 werd in Westminster Abbey de kroon op z’n gezalfde hoofd gezet en daarmee werd hij soeverein vorst over Engeland, Schotland, Ierland en Wales. Willem werd gezien als een soort nieuwe Willem de Veroveraar die zes eeuwen eerder de Britse Eilanden had gezuiverd van het kwaad (verkeerde machthebbers), dat was nu ook het geval, echter was het nu net zo’n beetje als in de Lage Landen. Roomkatholicisme tegen Protestantisme (Anglicaans). Hij verdreef de katholieke vorst James II en met de afvallige dochter van die koning Mary organiseerde hij de zogenaamde Glorious Revolution. Met het parlement sloot Willem de deal dat er in het vervolg nimmer een rooms-katholiek op de troon kon plaatsnemen. Al rechtgeaard Calvinist dronk Willem uit principe jenever en zeker geen bier. Ook weer een overeenkomst met de Lage Landen die tijdens de Tachtigjarige Oorlog zijn beslag kreeg. Veel Protestantse Flemings volgden in Willems voetsporen richting Engeland, hoewel protestantisme niet verward mag worden met de tradities in de Church of England. Willem III zag dat meer als een 'komedie vol zotte paapse ceremoniën'. Toch leken de twee geloofsovertuigingen een wig te drijven in het drankgebruik van de Britten. Het is trouwens aan Willem te danken dat Londen het financieel centrum van de wereld werd, want hij richtte er, naar voorbeeld van de Amsterdamse Wisselbank, de Bank of England op. Gin Lane – Beer Street Waar het paar magnifieke prenten van Hogarth op duiden lijkt me evident. Moeder’s ondergang is het centrale archetype dat wordt afgebeeld op Gin Lane (links), want 'Mother’s Ruin' werd vaak als bijnaam voor gin gebruikt. Twee moraliserende prenten, hoewel de linkse heel dramatisch is natuurlijk vanwege de desastreuze gevolgen van 'Madame Geneva'. Het skelet recht voor de moederfiguur heeft de tekst van het destijds zeer populaire lied The Downfall of Madame Geneva in zijn mandje. De kinderen op de achtergrond symboliseren veel voorkomend alcoholmisbruik onder kinderen in Londen. Het doet even denken aan Oliver Twist en andere boeken van Charles Dickens als Christmas Carol. Jenever als bedwelmende hard drug, die in 1660 voor het eerst vanuit Holland werd geïmporteerd. De illustraties waren een aanklacht tegen de Bourgeoisie, die drankmisbruik bij de onderklasse best wel grappig vond (later zou het tegenovergestelde gebeuren en pakte men de moraal weer op) en de laksheid van de regering om er iets tegen te ondernemen. De onverschilligheid en nalatigheid van het politiek establishment gaf te denken en zorgde er zelfs voor dat er in 1743 een scheuring kwam in de Church of England. John Wesley richtte het Methodistische kerkgenootschap op met als bijzondere regel: [dat het] kopen en drinken van sterke drank, tenzij absoluut noodzakelijk, duivels waren en ten allen tijde moest worden vermeden. Gin Lane is trouwens gesitueerd in Oxford Street. In de 18e eeuw beter bekend als de parochie Sint-Gillis – een Dickensiaanse wirwar van steegjes, straatjes en pleintjes. De brandhaard van de gin craze. De partner van het duo prenten was Beer Street. Juist hierin zie je de verschillen. Gin de drank voor de uitzicht- en rechtelozen tegenover het gezonde werkmansbier. Terwijl het bier rijkelijk stroomt in Beer Street en wordt gezien als alledaags, minder gevaarlijk en een beloning voor de eerlijke, hard werkend mens. Hogarth zei er zelf over: „Beer Street is het contrast; waar de verkwikkende drank (bier) wordt aangeprezen en gedronken om de andere (gin) buiten beeld te drukken. Hier gaan industrie (ale- en bierproductie) en vrolijkheid hand in hand.” Hogarth afficheert de mensen in Beer Street als blij, gelukkig, gezond en niet te vergeten doorvoed, alles dankzij de heerlijke traditionele inheemse ale/beer. Dat andere was werkelijk moeders ondergang! Wie in Gin Lane leefde was ten dode opgeschreven en verwoeste zijn/haar leven met die buitenlandse bucht. In Beer Street was men aangenaam, gezond, verkeerde men onder gelijken en kende men welvaart, Gin Lane was gevuld met ellende, armoede, honger, zelfmoord, gekte en verval. Weg ermee! Wat alcoholconsumptie betreft was Hogarth zelf heus geen heilig boontje, hij mocht zelf graag ale of bier drinken en hele nachten doorhalen. Hij wilde enkel waarschuwen voor de gevolgen van gin, niets meer, niets minder. Want gin bracht het hele land in ongerede en betekende bijna de ondergang van een hele samenleving door één drank: Madame Geneva (en nog buitenlands ook, want ook dát telde bij deze strikte nationalist mee). De moderniserende maatschappij ging in Hogarth’s ogen ten onder aan werkloosheid, armoede, geweld, onverschilligheid, criminaliteit, losbandigheid, slechte gezondheid en moreel verval, waarop geen andere uitkomst kon volgen dan de dood. Afbeeldingen Beer Street en Gin Lane door William Hogart
De Engelse Gin Act (1751) kon natuurlijk niet uitblijven en die verbood importeurs en inheemse distilleerderijen de verkoop van gin of geneva aan afnemers zonder vergunning (licence). Zo’n vergunning koste een vermogen en de prijzen van Madame Geneva stegen navenant, en de pubs en ale-houses én winkels waar men licht alcoholische dranken verkocht, kregen het certificaat off-licence enkel bedoelt voor de verkoop van ale en bier. Het alternatief dat door de staat werd aangeboden was echter niet ale of bier, men ging massaal thee importeren en tegen lage prijzen verkopen. Nu weet u gelijk waar het traditionele theekransje in Engeland vandaan komt. William Hogart moet trouwens gezien worden als een 18e-eeuwse cartoonist met veel gevoel voor humor. Hij stelde maatschappelijke problemen aan de kaak en dat het liefst met cartooneske prenten. Zoek zijn werk maar eens op, het is vaak erg grappig en to-the-point. Wist u dat kerstmis op de Britse Eilanden weer op de kaart werd gezet dankzij een serie boeken over vervlogen romantische kersttradities en -verhalen? Ze waren van de hand van Charles Dickens. Kerstmis was aan het verdwijnen, mede door de demografische en sociale problemen in de stad, (niet in de laatste plaats door drankmisbruik). Dickens zette kerst weer op de kaart. Kerstmis groeit in de Westerse wereld uit tot de snelst groeiende industrie van de 19e eeuw. Zoiets als nu met de smartphones gebeurt. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan ging men het drinkgedrag van het Verenigd Koninkrijk kopiëren. Al was het een halve eeuw later. Drankmisbruik was anno begin 19e eeuw aan de orde van de dag en moest een halt worden toegeroepen. Die weerstand kwam van religieuze vrouwengroeperingen, beter bekend als de Temperance Society, waarvan de eerste in Boston al in 1826 werd opgericht. 'Lips that touch liquor, shall not touch ours', luidde de lieflijke slogan van de dames. Het ging traag, zeer traag voordat men het probleem in de VS begon te erkennen. Posters als The Drunkard’s Progress van Nathaniel Currier – in zijn tijd de William Hogarth van de VS – met waarschuwingen tegen het explosieve drankgebruik hielpen ook niet. De stapstenen die op zijn prent worden uitgebeeld gaan van sociaal drinken tot de ondergang (zelfmoord), met de navenante ellende voor vrouw en kind. Beeldend gebracht. Afbeelding Temperance Movement – Drunkard’s Progress Ook kent men het fenomeen dat bij het eind van 19e eeuw ontstaat: alcohol als medicinale drank, met daarin veel aromatische kruiden om de alcohol te maskeren. Medicijnvrouwen brachten op markten en bij kermissen het aan de man. Het lag ingebed in een trend waaruit ook een drank als Coca-Cola is ontstaan. Het leek niet veel om het lijf te hebben, maar echt gezond werd je er niet van. Alcohol bleef een wolf in schaapskleren waarvan ook in de VS veel teveel geconsumeerd werd. Het zou tot 1 januari 1920 duren voordat het Temperance-vrouwencollectief enigszins succes kende. Hoewel de algehele drooglegging ook geen heil bracht en in feite contraproductief was, met desastreuze gevolgen. De strijd voor vrouwenrechten was intussen in alle hevigheid losgebarsten. Suffragettes streden succesvol voor meer vrouwenrechten, waaronder het vrouwenkiesrecht. Wat in Nederland in 1919, door de eerste regering na de Eerste Wereldoorlog, werd gerealiseerd, bleef in België nog lang weg en men wachtte maar af en zo was er nog eens een Tweede Wereldoorlog voor nodig om de vrouwenrechten over het politieke voetlicht te krijgen. Pas in 1948 was het zover, hoewel men er al sinds eind 19e eeuw mee bezig was geweest. Goede ideeën moeten lang rijpen moet u maar denken. Was de vrouwenemancipatie hiermee een feit? Welnee, helemaal niet! Vrouwen werden wel getolereerd binnen het arbeidsproces, maar dan toch liefst in de 'zachte sector' of als seizoenarbeider tijdens de hoppluk bijvoorbeeld. Ging je echter trouwen, werd je positie al wat instabiel, kreeg je een kind, kon je het in de meeste functies wel vergeten en werd je heen gestuurd om voor man en kind te zorgen. Het was niet anders. Van veel vrouwenemancipatie of tolerantie richting vrouwen was nog niet veel te merken. De vrouw moest feitelijk haar eigen rechten bevechten en dat duurde tot de swinging sixties van de 20e eeuw, met dank aan de welvaart. Dit vanuit een soort vrijheid-blijheid-idioom die na de conservatieve jaren 1950 ontstond, dit had vooral te maken met de opkomende geliberaliseerde jeugd. Die voelde zich vrij, had geld op zak en wilde nooit meer terug naar de oude tijd (zeg maar globaal de tijd van vóór de nazi’s, sommigen wilden na de 2e W.O. zelfs liefst terug naar de gouwe oude tijd van vóór de industrialisatie). Steeds meer vrouwen en meisjes kregen een goede of betere opleiding en leerden voor zichzelf op te komen. Zelfbewust en carrièregericht gingen ze de toekomst van de moderniteit op de tonen van de populaire beatmuziek tegemoet. En gelijk hadden ze! Hoewel de 19e-eeuwse burgerlijke etiquette het advies verschafte dat het zeer ongepast was voor jonge dames om een glas bier te drinken. Dankzij de emancipatie hebben we met dat soort kletspraat niets meer te maken en is bier uitgegroeid tot de meest populaire gender neutrale alcoholische drank ter wereld. Ambacht vs Industrie Terug naar tijden dat vrouwen nog voor hun sociale en maatschappelijke positie moesten vechten en feitelijk in de meeste werkposities buiten de boot vielen. Achteraf beschouwd kan ik hier wel schrijven over de lang vervlogen tijden van het ambacht met vervolgens de vraag die op ieders lippen brandt: heeft het ambacht haar bestaansrecht niet verloren onder druk van de industrialisering, automatisering en digitalisering? Gevolgd door: welke intrinsieke waarde kent een ambacht anno de 21ste eeuw nog? Welnu, hoe zóu mijn antwoord (kunnen) luiden betreffende het brouwersambacht? Halverwege de 18e eeuw ving de vroege industrialisatie van het brouwproces op de Britse Eilanden al aan. Met in de bierbranche als eerste resultaat Entire-Butt-Beer, tegenwoordig beter bekend onder de koosnaam Porter. Iedereen volgde die ontwikkelingen met argusogen, want het leek allemaal zeer revolutionair en dat was het ook. De uitvinding van vuurmachines (stoommachines) bespaarde niet enkel op arbeidshanden, het maakte veel arbeid een stuk lichter, maar het ging ook sneller, waardoor er een grotere productie ontstond die dan weer goedkopere eindproducten opleverde. Belgische en Duitse brouwers gingen op les in Engelse brouwerijen. Iedere zichzelf respecterende brouwer trok door Europa om maar niets van die industrialisatie te hoeven missen. Soms werden studiereizen gezamenlijk in groepjes ondernomen, zoals de Belgische brouwers die naar Kent en Londen reisden om er de bierindustrialisatie met eigen ogen te kunnen aanschouwen en er te leren. Later trokken ze massaal naar Zuid-Duitsland. We hebben er de eerste moderne equivalenten van bepaalde 'oude' bierstijlen als West-Vlaams Roodbruin en Oud Bruin aan te danken maar later ook zeker de ondergistende biertypes als Pilsener. Met de komst van die Pilsener-types industrialiseerde het hele noorden van Europa, hoewel Frankrijk hier niet vergeten mag worden. Frankrijk viel later voor een groot gedeelte als brouwende natie af vanwege beide wereldoorlogen en de ontdekking van wijn als export en toeristisch product. Bovendien had men er de tijdelijke opkomst van bier vooral te danken gehad aan de tegenslagen in de wijnbouw als druivenpest en dergelijke (tweede helft 19e eeuw, precies op het moment dat de industrialisatie van Beiersch-bier en Pilsener overal toesloeg). Mede door de industrialisering werd het werkelijke brouwambacht naar de achtergrond verdreven. Het werk dat eeuwenlang met de hand werd verricht, werd in het vervolg gedaan door machines. Brouwerijen hadden steeds minder werklui nodig en op die manier kwam ook de vrouw binnen het arbeidsproces alweer niet aan de beurt. Brouwerijen liepen leeg. In België overleefde het brouwambacht met name vanwege de Wet Vandervelde in 1919 nog een tijdje. Hier waren de familiale brouwers wat minder vooruitstrevend dan in de buurlanden. Traditioneel ambachtelijk brouwen was hier nog een gewoonte. Vandervelde hielp de brouwsector zelfs. Bier werd na 1920 zowat de enige alcoholhoudende drank die openbaar verkocht kon worden; het zorgde bij menig brouwer voor de alcoholverhoging van zijn bier. Ook hier kregen we een vergunningenstelsel als in het VK anderhalve eeuw ervoor. De Belgische 'alcoholban' werd pas eind 1964 deels gelicht. Met wat ups en downs werden in de eerste vijf decennia van de 20e eeuw de Belgische brouwerijen stuk voor stuk geïndustrialiseerd en dat ging steeds beter. Wie er het eerst bij was, scoorde volume en klandizie. Tevens werd het marktgebied vergroot vanwege de komst van de trein en later de vrachtauto. Zo groeide België uit tot een brouwnatie waar rekening mee gehouden werd, hoewel in de Vlaamse polders hier en daar nog erg ambachtelijk en conservatief. Summer of Love Wat in de tweede helft van de alom bevrijdende sixties volgde, was de summer of love. Het leek op het eerste gezicht tot de totale bevrijding van de vrouw te leidden. Op het eerste gezicht ja, want het gevolgen van de summer of love, met de introductie van de vrije liefde, waren vooral veel ongewenste zwangerschappen en relationele desillusies, die veel vrouwen alsnog in een poel van ellende stortten. De dip in de verkoop van speciaalbier in de summer of love was een signaal waar het met de industrialisering van bier naartoe was gegaan, die werd bezworen door studenten en hippies die massaal Pale Ale én Spéciale Belge gingen drinken. Met het rare idee, dat die bieren traditioneel en ambachtelijk werden gebrouwen. Flauwekul natuurlijk, ze smaakten gewoon anders, maar ach studenten en hippies hebben niet altijd gelijk. Wat was er wel aan de hand? Men herkende merken als Martin’s Pale Ale, Bollekes Koninck en Palm als iets authentieks, bier met een wezenlijke originele uitstraling wars van massaproductie. Net zoals Corona dat had, al was het de goedkoopste bucht uit Mexico, maar wel écht, écht origineel, authentiek… We kunnen wel stellen dat de zucht naar authenticiteit al door de hippies werd omarmd en massaal uitgedragen. Na het bereiken van het dieptepunt en een marktaandeel van ongeveer 7 procent, revancheerden de ambachtelijke brouwers zich vervolgens in rap tempo. Al werd ook hun bier in de eerste twee decennia van de 21e eeuw opnieuw als té industrieel ervaren. Afbeelding drinkend hippiemeisje De laatste authentieke ambachtelijke storm is overgewaaid vanuit de Verenigde Staten van Amerika waar iedereen er van overtuigd geraakte dat ze beter zelf bier konden brouwen, daar hadden ze die bierfabrieken in St.-Louis, Milwaukee of Chicago niet voor nodig (noot: zoiets gaat binnenkort opnieuw gebeuren als de moderne drinkers zich gaan afwenden van de uniforme bieren die veel craft beer brewers nu brouwen; het wordt back to basics, mark my words!). Wat dáár in de VS gebeurde was een logische reactie op wat wij hier in de tweede helft van de jaren 1960 al hadden meegemaakt en op hadden gereageerd dor ons massaal af te wenden van industriebier. De Amerikaanse Craft Beer Movement werd vanaf 1979 op gang geslingerd en de daarop volgende opkomst (vanaf 1984) van de microbrouwerijen en hobbybrouwers (intussen uitgegroeid tot een internationaal fenomeen en eigenlijk alweer een beetje op z’n retour, de rek lijkt eruit). Het gekke is dat ik menig middelgrote brouwerij in België ken, waar nog altijd sprake is van 'ambachtelijk brouwen' die toch helemaal niet zo micro zijn; Belgische brouwers zijn anno 2020 goed voor een export van zowat 16 miljard hectoliter, daar zit heel wat speciaalbier bij, gebrouwen door vrouwen! Eindelijk, want dankzij de emancipatiegolf in de laatste vijf decennia hebben ze hun plaats in de brouwerij langzaamaan kunnen veroveren. Waar de draad waarover men loopt bij het propageren van de microbrouwerijen als enig zaligmakend, in mijn ogen trouwens wel heel erg dun is. Aan de andere kant ben ik niet blind voor de massaproductie van bieren die als 'ambachtelijk' worden verkocht. Prestige, geldzucht en marketing staan op gespannen voet met de wetmatigheden van ambachtelijk geproduceerd bier. Dat snap ik. 'Tussen droom en werkelijkheid staan wetten in de weg en praktische bezwaren', schreef Willem Elschot. Hij vervolgde met: 'en ook weemoedigheid die niemand kan verklaren en die des avonds komt wanneer men slapen gaat'. Het geeft nog altijd stof tot nadenken. Zo moet de vrouw zich toch regelmatig benadeeld gevoeld hebben, een beetje machteloos in de mannenmaatschappij, maar dan wordt weemoed een vorm van hoop, hopen dat het anders wordt, het beter wordt, dat men gelijk is. Brouwerijen groeien en groeien, de productie wordt opgedreven omdat de vraag blijft stijgen, daarin krijgen vrouwen ook beeldbepalende posities. Het verschil tussen ambacht en industrie is bij bier diffuus en soms ondoorgrondelijk. Kan de vrouw daar invloed op uitoefenen? Ik meen van wel, want vrouwen hebben smaak. Vrouwen zijn proevers, geen zuipers! Verleidsters Hoewel, soms heb ik het idee dat we nog niet zo ver afstaan van de kerkelijk waanzin in de middeleeuwen. Kijk maar eens naar wat er gebeurt als bier aangeprezen moest worden. Wie deed dat op mooie posterborden en affiches, bieretiketten en bierviltjes? Juist, het meest verleidelijke vrouwvolk, of zijn het hun charmes die het ’m doen? Het clichébeeld als de verleidelijke onweerstaanbare Eva, dat al ooit gold onder de clerici in de oudheid, zijn we nog niet helemaal ontstegen. Dát vreemde vrouwbeeld werd nog eens versterkt door in 'het verhaal' met Jezus' vriendin, Maria-Magdalena, op de proppen te komen, die feitelijk ook alleen maar in de weg liep als je de predikers mag geloven. Dat de vrouw als verleidster door het leven moest gaan binnen de bierbranche is op zich niet erg, maar af en toe best wel vrouwonvriendelijk. Het verleidelijke oogstrelende beeld van de zogenaamde pin-upgirl werd tot het uiterste opgerekt om bier te verkopen. Een glamoureus lustobject, bijna onbereikbaar en net zo verleidelijk als het bier zelf. Best onwezenlijk als je erbij bedenkt dat sinds de komst van de supermarkten in de late jaren 1950 juist vrouwen het bier mee naar huis brengen. Afbeelding Sankt-Pauli Girl Een soort pin-up van het verzorgende type, waar de vrouw weer een ander rolmodel is, dat van de zorgende moeder met kind in dit geval. Moest bier van een wat gezonder en verantwoord sausje worden voorzien, haalde je er gewoon de algemene volksgezondheid bij. Afbeelding La Nourisante Straffe Madammen nu We mogen één vrouw in de Belgische bier- en brouwgeschiedenis niet vergeten! Jeanne-Marie Artois [1762-1840] bijvoorbeeld grondlegster van het Artois concern en Regina Wauters [1795-1874], als brouwersdochter oorspronkelijk afkomstig uit Mechelen, die Pedro Rodenbach huwde en de stokerij en brouwerij – als geoefend brouwersdochter – bij absentie van Pedro runde, die had wel wat anders te doen na de revolutie in 1830. Ze kocht in feite Brouwerij Rodenbach en leidde haar zoon Eduard op om uit te groeien tot de bekendste brouwer van Roeselare. Wie nu nog durft te beweren dat vrouwen pas sinds de definitieve industrialisatie van bier tot pils uit de brouwerij zijn weggeduwd heeft het helemaal mis. De industrialisatie had daar zelfs helemaal niets mee te maken. Het waren inderdaad – en dat zeker, zoals ik aantoonde, in de Lage Landen – de ambachten die mannelijke superioriteit hoog in het vaandel droegen, waar de plek voor de vrouw was ingeruimd als sidekick. In het VK was het juist vooral de industrialisatie die de vrouw de brouwerij uit joeg. Met name sinds de opkomst van microbrouwerijen zien we de wederopstanding van de vrouw als brouwster. Met als kleine anekdote de brouwster die zich onlangs liet ontvallen: 'als ik klanten zie twijfelen, zorg ik ervoor dat ze me niet in de ogen kijken, maar naar m’n borsten, dat verkoop een stuk gemakkelijker, heb je minder gezeur, ze geloven je eerder en je verkoopt veel meer, recht in de ogen kijken helpt niet altijd'. In het buitenland vinden ze brouwsters nog vaak een bijzonderheid, iets speciaals. Het is daar nog vaak de ambitieuze bijenkoningin die de 'werksters' – volgers, media en influencers van vrouwelijke kunne – aan het werk zet, ter meerdere eer en glorie van zichzelf. Niet teveel weerwerk graag! Daar hebben we in België met onze straffe madammen minder last van. Types als Rosa Merckx [Liefmans], Marie-Robert Pourtois [Brasserie de Blaugies], Mieke en Annick De Splenter [respectievelijk Ter Dolen en Gruut], Anne-Catherine en Claire Dilewyns [Vicaris], Hildegard Van Ostaden [Urthel], Gudrun Vandoorne [’t Gaverhopke], An De Ryck en Sidy Hanssens laten zich de wet niet voorschrijven. Die hebben godzijdank al decennia lang hun eigen specifieke stempel op de Belgische biercultuur kunnen drukken. Wie weet kunnen we de ambitieuze echtgenote van Alain De Laet van brouwerij Huyghe - Catherine De Laet-Dubrulle - hier ook bij tellen. Want was zij het niet, die als eerste de Internationale Vrouwendag omdoopte tot VrouwenBrouw-Dag, met als ultiem resultaat het vrouwenbier bij uitstek: Deliria, de evenknie van Delirium, wat vrouwen begeren… Vergeet hierbij ook niet, dat naast menig brouwer een sterke brouwersvrouw staat. Naast Johan Van Dyck staat zijn lieftallige vrouw Karen Follens aan het roer van de Antwerpse Brouw Compagnie, naast Luc Vermeersch van De Leite staat de even gedreven Carine Vandekinderen en zo zijn er talloze voorbeelden te geven van brouwende duo’s, waar straffe brouwers samen met hun eigen straffe madammen de kar trekken, als bij Boelens in Belsele, Het Alternatief in Izegem, of De Dolle Brouwers in Esen. Het is bij de microbrouwerijen en kroegen niet veel anders. Hoewel de vrouwen altijd een wat bescheidener rol spelen dan de brouwbaas, ze zijn wat subtieler en charmanter die brouwvrouwen, niet zo drammerig. Kijk maar eens naar al die vrouwen die werkzaam zijn in de biermarketing. All-over-the-world geraken vrouwen steeds meer betrokken bij het brouwproces en starten vaak een eigen micro-brouwerij op. Eindelijk, we kunnen nog veel van ze verwachten, want ze hebben heel andere ideeën betreffende het brouwen van bier en zeker waar het de bieraroma’s betreft. Vrouwen proeven immers sowieso twintig procent beter dan mannen. Ze moeten zonder twijfel de grote biervernieuwers worden. De vraag die ik dan als afsluiter wil voorleggen is deze: smaakt bier anders als het door een man, vrouw of transgender wordt gebrouwen? Is de sekse van de brouwer feitelijk niet ondergeschikt aan het eindresultaat. Kijk eens naar de plaatsvervanger van de illustere Jean-Marie Rock bij Orval, een vrouw: Anne-Françoise Pypaert. En het zeer gewaardeerde bier bleef gewoon lekker, zeer gewild en bijzonder, als altijd… Maakt het überhaupt uit wie uw speciaalbier brouwt? Was alles in onze polariserende samenleving maar zo simpel als bier en het brouwen ervan. Weer een bevestiging dat bier het beste sociaalsmeermiddel te wereld is. Maar dan natuurlijk wel het Belgische speciaalbier. Afbeelding van bierbrouwster, 'Femme de Brasseur' of 'Eine Bierpreüin', en het meest uitgebreide brouwersalaam. Afbeelding Bierpreüin * Voor de fijnproevers, het gedicht over Ale-Wife Elynour Rummynge van John Skelton The Tunning of Elynour Rummynge Tell you I chyll, If that ye wyll A whyle be styll, Of a comely gyll That dwelt on a hyll: But she is not gryll, For she is somwhat sage And well worne in age; For her vysage It would aswage A mannes courage. Her lothely lere Is nothynge clere, But ugly of chere, Droupy and drowsy, Scurvy and lowsy; Her face all bowsy, Comely crynkled, Woundersly wrynkled, Lyke a rost pygges eare, Brystled wyth here. Her lewde lyppes twayne, They slaver, men sayne, Lyke a ropy rayne, A gummy glayre: She is ugly fayre; Her nose somdele hoked, And camously croked, Never stoppynge, But ever droppynge; Her skynne lose and slacke, Grained lyke a sacke; With a croked backe. Her eyen gowndy Are full unsowndy, For they are blered; And she gray hered; Jawed lyke a jetty; A man would have pytty To se how she is gumbed, Fyngered and thumbed, Gently joynted, Gresed and annoynted Up to the knockles; The bones of her huckels Lyke as they were with buckels Togyther made fast: Her youth is farre past: Foted lyke a plane, Legged lyke a crane; And yet she wyll jet, Lyke a jollyvet, In her furred flocket, And gray russet rocket, With symper the cocket. Her huke of Lyncole grene, It had ben hers, I wene, More then fourty yere; And so doth it apere, For the grene bare thredes Loke lyke sere wedes, Wyddered lyke hay, The woll worne away; And yet I dare saye She thynketh herselfe gaye Upon the holy daye, Whan she doth her aray, And gyrdeth in her gytes Stytched and pranked with pletes; Her kyrtel Brystow red, With clothes upon her hed That wey a sowe of led, Wrythen in wonder wyse, After the Sarasyns gyse With a whym wham, Knyt with a trym tram, Upon her brayne pan, Lyke an Egyptian, Capped about: When she goeth out Herselfe for to shewe, She dryveth downe the dewe Wyth a payre of heles As brode as two wheles; She hobles as a gose With her blanket hose Over the falowe; Her shone smered wyth talowe, Gresed upon dyrt That baudeth her skyrt. And this comely dame, I understande, her name Is Elynour Rummynge, At home in her wonnynge; And as men say She dwelt in Sothray, In a certayne stede Bysyde Lederhede. She is a tonnysh gyb; The devyll and she be syb. But to make up my tale, She breweth noppy ale, And maketh therof port sale To travellars, to tynkers, To sweters, to swynkers, And all good ale drynkers, That wyll nothynge spare, But drynke tyll they stare And brynge themselfe bare, With, "Now away the mare, And let us sley care, As wyse as an hare!" Come who so wyll To Elynour on the hyll, Wyth, "Fyll the cup, fyll," And syt there by styll, Erly and late: Thyther cometh Kate, Cysly, and Sare, With theyr legges bare, And also theyr fete, Hardely, full unswete; Wyth theyr heles dagged, Theyr kyrtelles all to-jagged, Theyr smockes all to-ragged, Wyth titters and tatters, Brynge dysshes and platters, Wyth all theyr myght runnynge To Elynour Rummynge, To have of her tunnynge: She leneth them on the same. And thus begynneth the game. Instede of coyne and monny, Some brynge her a conny, And some a pot with honny, Some a salt, and some a spone, Some theyr hose, some theyr shone; Some ran a good trot With a skellet or a pot; Some fyll theyr pot full Of good Lemster woll: An huswyfe of trust, Whan she is athrust, Suche a webbe can spyn, Her thryft is full thyn. Some go streyght thyder, Be it slaty or slyder; They holde the hye waye, They care not what men say, Be that as be maye; Some, lothe to be espyde, Start in at the backe syde, Over the hedge and pale, And all for the good ale. Some renne tyll they swete, Brynge wyth them malte or whete, And dame Elynour entrete To byrle them of the best. Than cometh an other gest; She swered by the rode of rest, Her lyppes are so drye, Without drynke she must dye; Therefore fyll it by and by, And have here a pecke of ry. Anone cometh another, As drye as the other, And wyth her doth brynge Mele, salte, or other thynge, Her harvest gyrdle, her weddyng rynge, To pay for her scot As cometh to her lot. Som bryngeth her husbandes hood, Because the ale is good; Another brought her his cap To offer to the ale-tap, Wyth flaxe and wyth towe; And some brought sowre dowe; Wyth, "Hey, and wyth, Howe, Syt we downe a-rowe, And drynke tyll we blowe, And pype tyrly tyrlowe!" Some layde to pledge Theyr hatchet and theyr wedge, Theyr hekell and theyr rele, Theyr rocke, theyr spynnyng whele; And some went so narrowe, They layde to pledge theyr wharrowe, Theyr rybskyn and theyr spyndell, Theyr nedell and theyr thymbell: Here was scant thryft Whan they made suche shyft Theyr thrust was so great, They asked never for mete, But drynke, styll drynke, "And let the cat wynke, Let us washe our gommes From the drye crommes!" But some than sat ryght sad That nothynge had There of theyre awne, Neyther gelt nor pawne; Suche were there menny That had not a penny, But, whan they should walke, Were fayne wyth a chalke To score on the balke, Or score on the tayle: God gyve it yll hayle! For my fyngers ytche; I have wrytten to mytche Of this mad mummynge Of Elynour Rummynge: Thus endeth the gest Of this worthy fest! Bronnen: Vrouwen in de middeleeuwse samenleving door Andrea Bardyn De Twee Kanten van het Kanaal door Harry De Paepe Wijvenwereld door Jelle Haemers, Chanelle Delameillieure en Andrea Bardyn Leestips: Abélard & Héloïse door diverse auteurs in verschillende uitgaven De Bourgondiërs door Bart Van Loo Johanna en Margareta, Gravinnen van Vlaanderen en Princessen van Constantinopel door Thera Coppens De Graven van Vlaanderen door Edward De Maesschalck

© PHD² - BeerLab Passion, Happiness, Drive & Dedication ariel@beerwalk.be