De BierRivier Extra 2q - slot
Over en uit
Om hun oorspronkelijke middeleeuwse vraag naar medebestuur in tijden van de Verlichting hard te maken, verwezen de meesters, in hun hunkering naar het grootse verleden van hun stiel, eind 18e eeuw gepassioneerd naar het oude broederschapsideaal van Sint-Eligius of Sint-Elooi, toen het heel vanzelfsprekend was dat de beslissingen werden genomen bij 'convocatie van geheel het ambacht' en 'dat de dekens sijnde de representanten van de supposten door de selve gekosen worden'; iedereen is gelijk onder zijn gelijken, zolang er maar geen kapitalistisch systeem in elkaar wordt geknutseld wat rijkdom een standsverschil in de hand werkt. Met andere woorden: de moderne tijd (tweede helft 18e eeuw) kende moderne economische wetten, al was niet iedereen daar zo blij mee. De dekens van de ambachten, die op dat ogenblik vaak het beroep zelfs al niet meer uitoefenden, hanteerden dan ook een soort van exclusief monopolistisch-republikeins ideaal van zelfbestuur – precies het soort denken waartegen in de late middeleeuwen zo hard was gestreden. Het in de middeleeuwen ontstane corporatieve gedachtegoed was lang een inspiratiebron gebleven voor latere generaties. Aan het eind van de 18e eeuw was de rek eruit en was het over en sluiten maar.
De Verlichting en de steeds sneller voortvliedende en veranderende tijden van individualisering van de samenleving en de onafwendbaar aanstormende industrialisering deden de rest. Op 17 maart 1791 werd in België nationaal de opheffing van alle ambachten en gilden uitgeroepen door de Constituante (de demissionaire nationale vergadering) van de Verenigde Staten van België – naar goed Frans revolutionair voorbeeld. Als machtsdemonstratie werden de archieven en roerende goederen van elk gilde/ambacht openbaar verkocht op de Grote Markt van Brussel in opdracht van het heersende landsbestuur (de zetbaas van het Franse regime dat het hier voor het vertellen kreeg, die met zijn daadkracht maar al te graag zijn capaciteiten aan zijn bazen in Parijs wilde etaleren, zeker in het geval van het kleine België dat uiteindelijk volledig ingekapseld zou worden binnen het Franse politieke en bestuurlijke systeem).
Ambacht wordt politiek
Uiteraard evolueerden corporatieve ideeën na de Franse tijd, of werden ze vervormd of zelfs misbruikt om een bepaalde politieke positie te rechtvaardigen (wat in België simpel werd onderverdeeld tussen Katholiek versus Liberaal) of onderlinge strijd en onenigheid te verdoezelen (werkgevers versus werknemers; kapitaal versus sociaal), maar dat doet niets af aan de vaststelling dat ze bij grote groepen van de bevolking, en niet in het minst bij de handwerkers enthousiasme losweekten. Allerlei omstandigheden hebben de tenuitvoerlegging van corporatieve ideeën en de vertaling ervan in instellingen van politieke vertegenwoordiging en bestuursorganen verhinderd, zoals lokale factoren voor een ongelooflijke diversiteit aan ambachtsorganisaties hebben gezorgd. Een constante factor was echter hoe dan ook, de zucht naar politieke erkenning van het arbeidscollectief waartoe een individu behoorde; dat was later met de vakbonden niet anders. Het corporatieve orgaan waartoe een ambachtsman behoorde, gaf hem een bepaalde identiteit, inclusief een maatschappelijke positie waaruit hij essentiële rechten opeiste. Het kwam er dus op aan om als collectief gehoord te worden door bestuurders, net zoals dat voor veel organisaties vandaag de dag nog altijd het geval is. Het is daarom van groot belang om de huidige roep om politieke participatie, inspraak en representatie te begrijpen vanuit het denkkader van toen. Het genereren van macht was een voorwaarde om gehoord en serieus genomen te worden, maar de manier waarop de erkenning van de belangen van handwerkers zijn beslag zou krijgen, was erg afhankelijk van het politieke denkraam. Dat is zeker ook het geval in vergelijking met veel andere Europese regio's, waar vaak een meer oligarchisch-republikeins model dominant was. Top-down, nooit bottom-up.
Dit is ook belangrijk voor een goed begrip van de evolutie op lange termijn, die kan worden beschreven als het verdwijnen van dit organisch-corporatief-denken, althans vanaf de zestiende eeuw. Elke organisatie en dan toch zeker de ambachten groeiden met hun tijd mee. Traditioneel verklaarden historici deze evolutie vanuit een conflictmodel dat focust op dictatuur en staatsvormingsprocessen, processen die vaak eveneens werden teruggevoerd op de accumulatie van economische, politieke en militaire macht. Vanuit die visie haalden rijke elites de bovenhand. Dat klopt, maar wat opvalt is dat het corporatieve gedachtengoed ook verdween binnen de organisaties zelf. Enerzijds hielden ambachtslieden op zich te identificeren met en te engageren in het collectief, anderzijds articuleerden ze geleidelijk aan net als intellectuelen en actoren op het centrale niveau 'moderne' noties van representatie. Op het einde van de achttiende eeuw zijn daarbij zelfs al de eerste sporen van een zekere 'invention of tradition' te ontwaren, waarbij het oude corporatieve denken in een modern denkkader wordt gewrongen.

Gildehuis De Ster van de brouwers te Mechelen
1485 tot eind 18e eeuw
Confederatie van Brouwerijen
De link die hier met de Brusselse Grote Markt gelegd kan worden is het aldaar gevestigde Brouwershuis van de Confederatie van Brouwerijen van België. Het machtscentrum van bier & brouwen in België, de verpersoonlijking van Biercultuur in optima forma én op A1-locatie. Als je daar niet bij hoort, stel je niks voor (vinden ze van zichzelf, hoewel deze vooringenomenheid langzaamaan aan het afkalven is). Vanaf de 16e eeuw beschikten de brouwers in Brussel over een eigen 'hoofdkantoor' op de Grote Markt. Eerst in het huis genaamd Galice en vanaf de 17e eeuw werden ze eigenaar van het huis Den Gulden Boom. Eerst als centrum voor de brouwers als natie/ambacht, later als centrum van de beroepsorganisatie en als biermuseum. Met rondom de Grote Markt tientallen geweldige cafés, die een bezoek meer dan waard zijn.
Het verhaal van dit Gildehuis der Brouwers gaat terug tot 1483, twee jaar eerder dan in Mechelen. Het huis droeg toen de naam De Hille (de hel) en behoorde tot de Meesters van de Armentafel van Sint-Niklaas – de kerk er niet ver vandaan aan het eind van de Boterstraat. Elk kerkgenootschap had een soort sociale club aan mensen die zich inzetten voor de armen. Normaliter vaak aangeduid als armenberg, hier was het een tafel, in Brugge was het de Berg van Barmhartigheid in het Gruuthusehof.
De Hille werd verkocht aan de huidenvetters en werd hierdoor het gildehuis van de leerlooiers en de huisnaam wordt ten tijde van de overname door het gilde van de wevers in de 16e eeuw veranderd in Gulden Boom – een verwijzing naar het Bourgondische hof, beroemd om het Gulden Boomstoet ter gelegenheid van het huwelijk van Karel de Stoute met Margaretha van York in 1468 Brugge (er stond daar zelfs een brouwerij genaamd Gouden Boom, in Oudenaarde trouwens een brouwerij die naar Margaretha was vernoemt: York, beroemd om hun Jacob van Artevelde bieren). Het is eind 16e eeuw dat de brouwers in het Brusselse zo belangrijk zijn geworden, dat ze hun brouwershuis verhuizen van de Brouwersstraat (achter de Grote Markt) naar de Grote Markt, dat is eerst in het huis Galice (dat in een stadsbrand werd verwoest). Daarna nemen de brouwers in het eerste kwart van de 17e eeuw De Gouden Boom over van de wevers en restaureren ze in 1638 het pand. Tijdens de bombardementen door de Fransen in de jaren 1690 wordt het, net de meeste gebouwen op de Grote Markt, volledig verwoest. Vanaf 1698 duren de werkzaamheden om het opnieuw op te bouwen door tot 1707. Na het afschaffen van de gilden krijgt het gebouw diverse bestemmingen. Tussen 1794 en 1951 krijgt het o.a. (hoe toepasselijk) een nieuwe bestemming als grand-café. Voorts huizen hier weer de brouwers die bij belangrijke beslissingen heel democratisch stemmen naar rato van het aantal hectoliters dat ze produceren. Zo beslissen de grote bierconcerns wat er te bespreken valt in brouwend België en wat te doen.
Bovenop vinden we de beschermheer van de Brusselse brouwers: Karel van Lotharingen te paard. Karel van Lotharingen was een vrij belangrijk baasje en in leven een enorm feestbeest (en bierdrinker). Hij was een zoon van Leopold van Lotharingen en een broer van keizer Frans I, die huwde met keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk. Karel werd in 1741 landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden als adjunct van aartshertogin Maria-Elisabeth van Oostenrijk, maar verklaarde zich 'verhinderd' om naar de Zuidelijke Nederlanden af te reizen. Karel arriveerde ten slotte drie jaar te laat op 26 maart 1744 in Brussel en nam zijn intrek in het Paleis van Nassau en later in het kasteel van Tervuren. Karel stierf in zijn Tervuren kasteel. Hij werd begraven op 10 juli 1780 in de collegiale kerk van Sint-Goedele in Brussel. Hij was de laatste prins van het Huis van Lotharingen. Keizer Jozef II - die de nonchalance van zijn oom niet apprecieerde - bezocht het jaar daarop Tervuren en liet het kasteel met de grond gelijkmaken. De ruïnes zijn nog terug te vinden in het park aldaar.

Brouwershuis Grote Markt Brussel
Modern corporatisme
In mijn studie naar de brouwersambachten in België concludeer ik ook dat de zogenaamde 'Family Brewers' in feite de positie van de oude brouwersambachten hebben geprobeerd te kopiëren om grip te blijven houden op de branche, om zo tevens gezamenlijk wat macht uit te blijven oefenen buitenom de Confederatie van Brouwerijen van België. Zeker als ik kijk naar situaties als in Mechelen na de Franse periode tussen 1791 en 1815. Na het sluiten van het ambacht is daar zoals in veel steden na 1815 sprake van een heropleving van de ambachten. In Mechelen resulteert dit in 1816 al tot de (her)oprichting van de Chambre des Brasseurs de Malines. Ook na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 blijft deze bestaan tot 1855. Dan is het gedaan met het ambacht en gaat iedere brouwer zijns weegs. Hoewel, er was in Mechelen nog wel een tijdje sprake van de Onafhankelijke Herbergierbond De Cocq en die hadden een eigen brouwerij aan de Battelsensteenweg genaamd Versailles. Overal was men bezig met het restaureren van de tijden van het ancienne régime, wat overal net zo snel mislukte. De industrialisatie gaf uiteindelijk zelfs rechten aan werkers en overal schoten de werkersvereeningen als Vooruit te Gent als paddenstoelen uit de grond. Nu waren de werknemers aan de beurt, niet de werkgevers. We leven wat dat betreft tegenwoordig in een wat vervreemdende tijd met werknemers en zelfstandige werknemers die dan weer eigen baas zijn. Nostalgie viert ook nu alweer decennia hoogtij. Hieruit putten de familiale brouwers hoop dat het ancienne regime ooit nog eens terug zou kunnen keren. Uiteindelijk richten een aantal van hen op 8 november 2007 een samenwerkingsverband op dat Belgische Familiale Brouwers heet en 21 leden telt. Daarnaast is er zoals gezegd de algemenere Confederatie van Brouwerijen van België en hun Gildehuis - nu Brouwershuis - op de Grote Markt. Het lijkt een democratisch clubje van gezellige brouwers, maar ieder lid heeft niet dezelfde zeggingskracht. Men werkt er niet van harte mee aan het 'one man, one vote' systeem (elke brouwer een stem) zoals vroeger…
Hun mission statement luidt als volgt:
'De federatie "Belgische Brouwers" is één van de oudste beroepsverenigingen in de wereld en groepeert bijna alle brouwerijen van het land. De vereniging heeft als doel: het informeren, ondersteunen en adviseren van de in België gevestigde brouwerijen in sector-gerelateerde dossiers voor het Belgisch bier en dit door tijdig de juiste informatie aan leden of betrokken overheidsinstanties te bezorgen, zodat er op een efficiënte manier kan worden geanticipeerd op problemen, gebeurtenissen en uitdagingen. Ze is actief zowel op nationaal als op internationaal niveau en op professioneel en interprofessioneel vlak'.